HOME     SCHAAKRECHT     PIETER DE GROOT
WAARDEN EN NORMEN, HOOFDSTUK 2
The Morals of Chess

Dit hoofdstuk bevat de volgende paragrafen:
1.   Inleiding
2.   Eigen vertaling van 'the Morals of Chess'
3.   Nederlandse vertaling uit 1843
4.   Oorspronkelijke Engelse versie


1. Inleiding

Dr. Benjamin Franklin, 1706 - 1790, behoort tot een van de meest vooraan-
staande personen in de wereldgeschiedenis. Hij beschikt over grote talenten. Hij is een staatsman, diplomaat, schrijver, drukker, wetenschapper en uit-
vinder. Hij behoort tot een van de founding fathers van de Amerikaanse staat, en is een mede opsteller van de Amerikaanse grondwet. En tot slot is hij een hartstochtelijke schaker.

'The Morals of Chess' is een essay van Franklin. Hij noemt het zelf een 'ba-
gatelle' waarin hij die elementen over het schaken heeft verwerkt die voor hem belangrijk zijn. Het essay bestaat uit twee delen, namelijk 1. over het nut van schaken voor de mens en 2. over de waarden en normen in het schaakspel. Franklin geeft een vergelijking tussen het morele gedrag van de mens en de spelregels van het schaken.

Tegenwoordig worden 'the Morals of Chess' nog steeds integraal of gedeel-
telijk gepubliceerd in Amerikaanse tijdschriften en op veel Amerikaanse websites. Er bestaat zelfs een podcast van.
The Morals of Chess (mp3 - 8:52 - 4MB)  

Ik heb 'the Morals of Chess' niet aangetroffen op Engelse, Franse of Duitse sites. De meest geciteerde passage is: 'Het schaakspel is niet slechts een nuttig tijdverdrijf. Vele, waardevolle verstandige vaardigheden die nuttig zijn in het leven, kunnen erdoor worden aangeleerd en versterkt. Deze kunnen ons bij alle situaties te pas komen. Want het leven is een soort schaakspel.'

Franklin somt vier leefregels, competenties, op:
1. vooruitzien
2. ruimtelijk inzicht/behoedzaamheid
3. voorzichtigheid
4. doorzettingsvermogen.

Daarna geeft hij acht waarden en normen:
1. strikte naleving van de regels
2. mogelijkheid om af te spreken af te wijken van de regels
3. niet opzettelijk een ongeoorloofde zet doen
4. tegenstander niet onder druk zetten
5. niet hinderen
6. sportiviteit na afloop
7. omstanders mogen op geen enkele wijze zich bemoeien met het spel
8. als het spel voor de aardigheid wordt gespeeld.

Franklin voegt hiermee een nieuw begrip toe aan het schaken. Zo is schaken niet alleen 'een kunst' of 'een sport', of beide, maar voor Franklin is het schaakspel: een metafoor voor het leven. Hij vindt het nuttig voor de mens om te schaken.

In Passy, tegenwoordig een chique voorstad van Parijs, verblijft Franklin van 1777 tot 1785 als Amerikaans ambassadeur. Sinds 1775 heerst in Frankrijk koning Lodewijk de zestiende en koningin Marie-Antoinette. Zij zullen in 1793 worden onthoofd. Het is ook de tijd dat in Amerika de vrijheidsoorlog tegen Engeland wordt gevoerd, 1775 - 1783. Om in die oorlog de steun van de Fransen te houden heeft Franklin vaak de koning gesproken. Ook is hij aan-
wezig op de bals in Versailles. Als Verlichtingsdenker heeft Franklin invloed gehad op de totstandkoming van de leus van de Franse Revolutie (1789) 'vrijheid, gelijkheid en broederschap'. De Revolutie hangt namelijk al vele jaren in de lucht.



Franklin aan het hof van Lodewijk de zestiende in Versailles


'Zelfbeheersing, bereidheid tot het sluiten van compromissen, listigheid, en visie' zijn onder meer de kwaliteiten die Franklin naar de onderhandelings-
tafel brengen. Hij voert deze diplomatieke strategieën terug naar zijn begrip van het schaakspel. Als hij terugkijkt op de Amerikaanse overwinning op de Engelsen in Yorktown in 1781, schrijft Franklin: 'Ik geef een partij nooit op voordat het afgelopen is, ik hoop altijd dat ik uiteindelijk win.'

'The Morals of Chess' verschijnt in die tijd in veel kranten over de wereld.
In o.a. Amerika, Engeland, Spanje, Frankrijk en Rusland. Het heeft een grote invloed gehad op de verbreiding van het schaakspel. Daarbij moet bedacht worden dat er in die tijd nauwelijks schaakboeken waren, slechts vier verschillende, waaronder het boek van Philip Stamma met partijen van Giachino Greco. Franklin is in bezit van dat boek.

In 1999 heeft de Amerikaanse schaakbond Franklin opgenomen in 'World Chess Hall of Fame', een uiterst hoge onderscheiding.

'The Morals of Chess' behoort tot de basiskennis van elke scheidsrechter. Daarom heb ik deze vertaald, zie paragraaf 2. Er bestaat een Nederlandse vertaling uit 1843, maar deze is tegenwoordig onbegrijpelijk. Ter illustratie heb ik die vertaling opgenomen als paragraaf 3. In paragraaf 4 bevat de Engelse versie.


top  


2. Eigen vertaling


De hoofdbeginselen van het schaakspel


Aan de uitgever van The Columbian Magazine

Geachte heer,

Het schaakspel is het oudste en meest algemeen bekende spel van de wereld. Haar oorsprong reikt zelfs verder dan de oudste bronnen van de geschiedenis. Het is sinds mensenheugenis het plezier van alle beschaafde volken van Azië: Perzië, India en China. In Europa is het al duizend jaren bekend. De Spanjaarden hebben het spel verspreid over hun deel van Amerika. En sinds kort is het spel verschenen in de overige delen van de Verenigde Staten.

Het spel is daarom zo interessant, dat men er niet door aangetrokken wordt met de hoop er succes mee te behalen. Daarom wordt er zelden gespeeld om geld. Diegenen die de tijd hebben voor zulke ontspanningen kunnen geen ander spel vinden dat onschuldiger is.

Het hiernavolgende essay is geschreven met het oog op het verbeteren van kleine onbehoorlijkheden die zich in de praktijk hebben voorgedaan (waar-
onder bij een aantal jonge vrienden). Het verbeteren van het gedrag laat tegelijk zien dat de gevolgen ervan niet schadelijk zijn voor de geest, maar nuttig zowel voor de overwonnene als voor de overwinnaar.


The Morals of Chess
(Columbian Magazine, december 1786)

Het schaakspel is niet slechts een nuttig tijdverdrijf. Vele, waardevolle ver-
standige vaardigheden die nuttig zijn in het leven, kunnen erdoor worden aangeleerd en versterkt. Deze kunnen ons bij alle situaties te pas komen. Want het leven is een soort schaakspel. Waarin wij vaak om resultaat te bereiken concurrenten of tegenstanders moeten bestrijden. En waarin een omvangrijke verscheidenheid aan goede en slechte gebeurtenissen voor-
komen. Deze gebeurtenissen zijn tot op zekere hoogte het gevolg van voorzichtigheid of van een bewuste keuze.

Door te schaken kunnen we leren:

1. Vooruit te zien door een beetje naar de toekomst te kijken. En daarbij letten op wat de mogelijke gevolgen zijn die voorvloeien uit een voorgeno-
men zet. Want dat houdt de speler voortdurend bezig: 'Als ik deze zet doe wat zal dan het voordeel of nadeel zijn voor mijn nieuwe situatie? Hoe kan mijn tegenstander daarvan gebruik maken om het mij moeilijk te maken. Welke andere zetten kan ik doen om mij te verdedigen tegen zijn aanvallen?

2. Ruimtelijk inzicht/behoedzaamheid door het hele schaakbord te overzien, of de plaats van de handeling: het verband tussen de verschillende stukken en de plek waar ze staan. De gevaren waaraan zij voortdurend bloot staan. En de verschillende mogelijkheden dat de stukken elkaar dekken. De moge-
lijkheid dat de tegenstander een bepaalde zet of een bepaalde aanval kan doen. En welke verschillende zetten gedaan kunnen worden om de aanval af te wenden, of om het zo te keren dat de gevolgen komen voor rekening van de tegenstander.

3. Voorzichtigheid door niet te snel een zet te doen. Deze gewoonte kan men het beste aanleren door strikt de regels van het spel na te leven, zoals aan-
raken is zetten en loslaten is gezet.
Daarom is het beter deze regels na te leven, omdat het spel daardoor meer overeenkomt met het menselijke bestaan, en in het bijzonder met het voe-
ren van een oorlog. Indien iemand zich op onvoorzichtige wijze in een slech-
te of gevaarlijke positie heeft gebracht kan hij niet van zijn tegenstander verwachten dat hij u toestaat uw troepen terug te trekken naar een veiliger plek. U moet alle gevolgen aanvaarden van uw overhaastheid.

4. En tot slot, door het schaken leren we ons de gewoonte aan om door te zetten ook al staan de zaken er slecht voor. We leren de gewoonte aan te hopen op een gunstige wending, en die van het volhardend doorgaan op zoek naar oplossingen. Het spel zit zo vol met gebeurtenissen. Het spel be-
vat zo'n rijke verscheidenheid in het over en weer keren van de kansen.
Het geluk in het spel is zo vatbaar voor veranderingen. En een speler ont-
dekt zo vaak na lang nadenken de zet om een schijnbaar onoplosbaar pro-
bleem op te lossen. Zo wordt de speler aangemoedigd door te zetten tot het einde, in de hoop op eigen kracht de partij te winnen. Of, in ieder geval gebruik te maken van de verminderde concentratie van de tegenstander.

Wat men bijvoorbeeld in het schaakspel ook vaak ziet is dat als het goed gaat met de partij de speler geneigd is zich te concentreren op het bereke-
nen van een bepaalde voortzetting waardoor zijn aandacht verslapt bij een andere voorzetting. Door zijn gekozen voortzetting blijkt op de volgende zet van de tegenstander dat meer verloren is gegaan dan gewonnen. Terwijl als de stelling er slecht voor een speler uitziet, dit voorzichtigheid en oplettend-
heid vereist waardoor verlies voorkomen kan worden. Daardoor leert de speler de hoop niet te snel op te geven als het goed gaat met zijn tegen-
stander, of te wanhopen bij elke schaakzet van zijn tegenstander.

Daarom moeten we vaker gestimuleerd worden om eerder dit nuttige spel te spelen dan andere spelen die niet dezelfde voordelen hebben. Elke gelegen-
heid moet worden aangegrepen die het plezier in het spel kan vergroten.
En elke onbehoorlijke gedraging of onbeleefd woord of iets waardoor een speler zich niet op zijn gemak voelt, moet worden vermeden. Dat is namelijk in strijd met de directe bedoelingen van beide spelers, te weten de tijd op een aangename wijze door te brengen.

1. Daarom in de eerste plaats. Indien de spelers afspreken om het spel vol-
gens de strikte regels te spelen, moeten zij deze regels ook strikt nakomen. De ene speler hoort niet aan te dringen op naleving, terwijl de ander van de regels wil afwijken. Dat is namelijk niet rechtvaardig.

2. Als afgesproken wordt de regels niet strikt na te leven, en een speler be-
roept zich op toegeeflijkheid, moet de ander toestaan dat de speler die toe-
geeflijkheid ook ontvangt.

3. Een speler mag geen ongeoorloofde zet doen om zich zo uit een moeilijk-
heid te bevrijden, of om zo voordeel te verkrijgen. Want het is niet leuk om tegen iemand te spelen die betrapt wordt op zo'n oneerlijke praktijk.

4. Als uw tegenstander lang nadenkt, mag u hem niet aansporen om op te schieten, of hem uw ongenoegen te laten blijken over zijn traagheid. U hoort niet te zingen of te fluiten. Niet op uw horloge kijken, niet een boek pakken om dat te gaan lezen. Niet met uw voeten op de vloer tikken, of met uw vingers op de tafel trommelen, of om maar iets te doen dat zijn aandacht kan afleiden. Want al deze zaken zijn onaangenaam, en zij laten niet zien hoe goed u kunt schaken, maar uw geraffineerdheid en uw gebrek aan manieren.

5. U mag niet proberen uw tegenstander in de war te brengen door te doen alsof u een slechte zet heeft gedaan; en te zeggen dat u nu de partij heeft verloren. Om hem zo een gevoel te geven van veiligheid en zorgeloosheid, om hem onoplettend te doen zijn voor uw plannen. Want dit is bedrog en misleiding, en toont niet uw bekwaamheid in het schaakspel.

6. Als u de partij heeft gewonnen mag u niet een triomfantelijke of beledi-
gende uitdrukking gebruiken. Noch het genoegen laten zien dat u voelt van die overwinning. U moet proberen uw tegenstander te troosten en hem min-
der teleurgesteld in hem zelf te laten zijn. Daarbij mag u elke vorm van be-
schaafde uitdrukking gebruiken die in overeenstemming is met de waarheid. Bijvoorbeeld, 'u begrijpt het spel beter dan ik maar u was een beetje onop-
lettend', of 'u had het beste spel, maar ergens gebeurde er iets dat uw plan-
nen doorkruiste, waardoor het spel zich ten gunste van mij keerde'.

7. Indien u een toeschouwer bent, terwijl de anderen spelen, moet u de uiterste stilte in acht nemen. Want als u voorzegt beledigt u beide spelers. Degene die nadeel heeft van uw advies, omdat hij daardoor de partij kan verliezen. De speler aan wie u uw advies heeft gericht, indien het advies juist is en dat hij opvolgt, verliest hij het plezier dat hij had kunnen hebben als u hem had toegestaan het zelf te bedenken. Zelfs na een aantal zetten moet u niet de stukken terug laten zetten om te laten zien hoe de spelers beter hadden kunnen spelen. Want dat stoort. En kan ruzies veroorzaken of twijfels geven over de juiste uitleg van de stelling.
Noch mag u de geringste hint geven aan een speler, door enig soort geluid of beweging. Doet u dat toch, ben u een onbehoorlijke toeschouwer.
Als u zo goed kunt schaken laat het dan zien in uw eigen spel als u daar de kans voor krijgt. Maar niet door het uiten van kritiek op, of het zich bemoei-
en met, of het adviseren over het spel van anderen.

8. Tot slot, indien u het spel voor de aardigheid speelt, matig dan uw verlan-
gen om uw tegenstander te verslaan en wees tevreden met een overwinning met uzelf. Grijp niet gretig naar elk voordeel dat uw tegenstander door zijn onervarenheid of onoplettendheid aan u aanbiedt. Maar wijs hem vriendelijk erop dat door die zet hij een stuk in gevaar brengt of ongedekt laat staan. Of dat als hij een andere zet zou doen hij zijn koning in een gevaarlijke situatie brengt, etc.
Door deze sportiviteit (die zo omgekeerd is aan het oneerlijke dat hierboven genoemd is en dat verboden is) kan het inderdaad gebeuren dat u de partij verliest. Maar u zult iets verdienen dat meer waard is, zijn respect, zijn waardering en zijn genegenheid. Samen met de stilzwijgende goedkeuring en waardering van de onpartijdige toeschouwers.

----------------


top  


3. De Nederlandse vertaling uit 1843


Leerrijke keur
uit
Benjamin Franklin's
Zedekundige schriften.


----------------

Uitgegeven door de
Maatschappij
TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN.
1843

----------------

Te Amsterdam, bij
de erven H. van Munster en Zoon
en
J. van der Hey en Zoon.

----------------

Zedekunde van het Schaakspel.

----------------


Het schaakspel is het oudste en meest algemeen bekende spel van de we-
reld; want deszelfs oorsprong reikt verder dan de Jaarboeken der Geschie-
denis, en het is sinds onheugelijke tijden de uitspanning van alle beschaafde volken van Azië, van de Perzen, Indianen en Chinezen geweest. In Europa was het reeds vóór duizend jaren in zwang. Het is zoo aantrekkelijk, dat zelfs de hoop op winst er niet het eerst toe uitlokt; het wordt daarom ook niet om geld gespeeld. Men kan het derhalve in de gezelschappen van jeug-
dige mensen niet genoeg aanbevelen, daar het, voor de ziel een onschuldig vermaak opleverende, voor de opscherping van het verstand een zeer voor-
delige zijde heeft.

Het schaakspel is niet slechts een nuttig tijdverdrijf; maar het heeft boven-
dien vele lofwaardige en, voor het menschelijk leven, nuttige eigenschap-
pen, welke ons in verschillende omstandigheden van zeer veel dienst kun-
nen zijn. Het leven zelfs is een soort van schaakspel, waar wij, om sommige zaken te verkrijgen, mededingers en tegenstanders te bestrijden hebben, en waarin ontelbare afwisselingen van goede en kwade omstandigheden voor-
komen, die als gevolgen van goed beleid, of gebrek aan doorzigt, kunnen worden aangemerkt. Bij het schaakspel kunnen wij dan leeren:

Vooreerst: die een weinig in de toekomst ziet, berekent zooveel mogelijk de gevolgen, die deze of gene daad hebben zal; dus moet de speler aanhou-dend zeggen: als ik dien zet doe, wat voordeel zal hij mij in mijnen veran-
derden toestand opleveren? Wat gebruik kan mijn tegenstander er te mijnen nadeele van maken? Welke andere beweging moet ik aanwenden, om dat door te staan, en mij zelven voor zijn aanvallen te dekken?

Ten tweede: omzichtigheid, die het geheele schaakbord, of de schouwplaats der handelingen overziet; de betrekkingen van de verschillende stukken en plaatsingen, zoowel als de gevaren, waaraan zij zijn blootgesteld; die de vele wijzen, waarop zij elkander kunnen behoeden, nagaat; de mogelijkheid onder het oog houdt, dat onze tegenstander deze of gene beweging maken, en dit of ander stuk aanvallen zal, zoowel als de verschillende middelen, die kunnen gebezigd worden, om zijnen zet voor te komen, en de gevolgen deszelven op hem te doen aanloopen.

Ten derde: behoedzaamheid, van geen' zet te spoedig te doen. Deze ge-
woonte verkrijgt men het best, door de wetten van het spel gestreng in acht te nemen; bij voorbeeld deze: wanneer gij een stuk aanraakt, moet gij het-
zelve van zijn plaats zetten; wanneer bij het hebt neêrgezet, moet gij het laten staan. Het is daarom bijzonder goed, deze regelen wel op te volgen, dewijl het spel daardoor tevens een te duidelijker beeld van het menschelijk leven en inzonderheid van het krijgvoeren wordt, waarbij, wanneer gij u eenmaal onvoorzigtig in eene gevaarlijke stelling hebt geplaatst, bij van uwen vijand niet verwachten kunt, dan hij u met uwe manschappen, ter verkrijging van eene betere, zal laten aftrekken, maar wel, dat gij al de gevolgen van uw overijling ondervinden zult.

En, laatstelijk, kunnen wij ons bij het schaakspel de gewoonte eigen maken: van niet ontmoedigd te worden bij oogenblikkelijk ongunstige verschijnselen in den staat onzer zaken; de gewoonte van te hopen op eene gunstige wen-
ding, en om te volharden in het beramen van hulpmiddelen tot verbetering derzelve. Het spel is zoo rijk aan voorvallen; er is zulk eene verscheidenheid van wendingen in; het geluk in hetzelve is zoo onderworpen aan plotselijke veranderingen, en men bespeurt dikwijls eerst na lang peinzen het middel, om zich uit vele schijnbaar onoverkomelijk zwarigheden te redden; zoodat men zelden den moed verliest, om tot den einde toe vol te houden, in de hoop, van door eigen beleid eindelijk te zullen zegepralen, of, voor het minst, door de onachtzaamheid van onzen tegenstrever, op eene eervolle wijze te bezwijken.

Daar nu dit zoo aangenaam tijdverdrijf, boven andere spelen, waaraan der-
gelijke voordelen niet verbonden zijn, verkozen wordt, moet men dan ook alles in acht nemen, wat het vermaak van hetzelve vermeerderen kan. Ieder overijlend of hard woord, iedere blik en elke handeling, die eenige on-
aangenaamheid zou kunnen veroorzaken, moet dus worden vermeden, als geheel strijdig met de werkelijke bedoelingen der beide spelers, welke gee-
ne andere zijn, dan om den tijd aangenaam door te brengen.

Daarom zorge men, vooreerst, wanneer men overeengekomen is om streng naar de regelen te spelen, dat dan ook die regelen stipt door beide partijen worden onder het oog gehouden; de eene mag zich aan dezelve niet ont-
trekken, en evenwel de andere er aan willen binden; want zulk eene handel-
wijze is ten eenemale onbillijk.

Ten tweede: is men overeengekomen de regelen niet streng op te volgen, en door de partij verzocht om toegevendheid, zoo moet men ook bereid zijn die te verleenen.

Ten derde: geen valse zet moet immer gedaan worden, om u uit eene ver-
legenheid te redden, of om eenig voordeel te behalen. Het kan niet aange-
naam zijn, met iemand te spelen, dien men op zulke verkeerde praktijken betrapt.

Ten vierde: wanneer uwe partij langzaam speelt, dan behoort gij hem niet te haasten, of hem eenige onaangenaamheid toe te voegen over zijne trage wijze van spelen. Gij moet niet zingen, niet fluiten, niet op uw horlogie zien, geen boek opnemen, om te lezen, niet met uwe voeten op den grond, of met uwe vingers op de tafel spelen; in één woord, niet doen, dat zijne oplettend-
heid afleiden of hem verstrooijen kan. Al deze handelingen mishagen, en getuigen, hier zoo zeer van uw bedrevenheid in het spel, als wel van uwe list en onbescheidenheid.

Ten vijfde: gij moet uwen medespeler niet zoeken te misleiden, door voor te geven, een verkeerden zet gedaan of uw spel bedorven te hebben, met in-
zigt om hem daardoor onzeker en zorgeloos te maken, en zijne oplettend-
heid van uwe plannen af te trekken; want dit is misleiding en bedrog en toont geene bekwaamheid in het spel.

Ten zesde: wanneer gij een spel hebt gewonnen, moet gij geen snoevende of beledigende uitdrukkingen bezigen, en geene uitgelatene vreugde toonen; maar gij moet veeleer trachten uwe partij bescheidenlijk toe te spreken, en zooveel dit met de waarheid is overeen te brengen, hem over het goede van zijn spel onderhouden; als, bij voorbeeld: 'gij verstaat het spel beter dan ik; maar gij waart een weinig onoplettend;' of: 'gij speeldet wat te haastig;' of: 'gij hadt het schoonste spel van de wereld; zeker heeft iets u afgetrokken, waardoor zich het voordeel naar mijne zijde gekeerd heeft.'

Ten zevende: wanneer bij toeschouwer zijt, terwijl anderen spelen, neem dan het diepste stilzwijgen in acht; want de raad, dien gij geeft, kan niet anders dan beide partijen beleedigen; de eene, wijl zulk een raad hem het spel kan doen verliezen; de andere, die er het spel mede wint, eveneens; daar heeft deze de aanwijzing opgevolgd, hem het genoegen ontnomen is, dat hij misschien zou gesmaakt hebben, wanneer hem de tijd gelaten ware, na te denken, om zelf deze voordeelige zetten op te sporen. Na een' of meerdere zetten moet gij de stukken niet terugnemen, om aan te wijzen, waar zij welligt gesteld hadden moeten worden; dit is verdrietig en geeft aanleiding tot twist en twijfel over hunne ware standplaats. Al het praten en snappen met den speler leidt af, en verstrooit bovendien de aandacht.

Aan geene der partijen moogt gij door eenige beweging of eenig geruisch eenen wenk geven. Doet gij het, dat zijt gij een onwaardig toekijker. Wilt
gij uwe kennis en uw oordeel uiten, doe het, wanneer gij hiertoe gelegen-
heid hebt, bij uw eigen spel, nimmer door bedillen, of u, door het geven van raad, te mengen in het spel van anderen.

Eindelijk: wordt het spel niet in al zijne gestrengheid volgens de regelen gespeeld, zoo matig uwe begeerte, om de overwinning over uwe partij te behalen, en vergenoeg u met eene zegepraal over u zelven. Maak geen gebruik van ieder voordeel, dat zijne mindere bedrevenheid en onoplet-
tendheid u aanbieden; maar toon hem bescheiden aan, dat, door zulk een' zet, een stuk in gevaar of ongedekt raakt, dan door een ander', de Koning schaakmat zal gezet worden.

Door deze edelmoedigheid (zoo geheel in strijd met de boven aangevoerde onbescheidenheid) kunt gij wel uw spel aan uw partij verliezen; maar gij zult er iets bij winnen, dat vrij wat meer waard is: - zijne achting, zijne welwil-
lendheid en zijne toegenegenheid, en tevens de stille goedkeuring en het welgevallen van alle onpartijdige toeschouwers.

----------------


top  


4. De oorspronkelijke Engelse versie


The Morals of Chess

Benjamin Franklin

Playing at Chess, is the most ancient and the most universal game known among men; for its original is beyond the memory of history, and it has, for numberless ages, been the amusement of all the civilized nations of Asia, the Persians, the Indians, and the Chinese. Europe has had it above 1000 years; the Spaniards have spread it over their part of America, and it begins lately to make its appearance in these northern states.

It is so interesting in itself, as not to need the view of gain to induce enga-
ging in it; and thence it is never played for money. Those, therefore, who have leisure for such diversions, cannot find one that is more innocent; and the following piece, written with a view to correct (among a few young friends) some little improprieties in the practice of it, shows at the same time that it may, in its effects on the mind, be not merely innocent, but advanta-
geous, to the vanquished as well as to the victor.

The Game of Chess is not merely an idle amusement. Several very valuable qualities of the mind, useful in the course of human life, are to be acquired or strengthened by it, so as to become habits, ready on all occasions. For Life is a kind of Chess, in which we have often points to gain, and competi-
tors or adversaries to contend with, and in which there is a vast variety of good and ill events, that are, in some degree, the effects of prudence or the want of it.

By playing at chess, then, we may learn,

1. Foresight, which looks a little into futurity, and considers the consequen-
ces that may attend an action; for it is continually occurring to the player,
"If I move this piece, what will be the advantages of my new situation?
What use can my adversary make of it to annoy me? What other moves can I make to support it, and to defend myself from his attacks?"

2. Circumspection, which surveys the whole chess-board, or scene of action, the relations of the several pieces and situations, the dangers they are res-
pectively exposed to, the several possibilities of their aiding each other, the probabilities that the adversary may make this or that move, and attack this or the other piece ; and what different means can be used to avoid his stroke, or turn its consequences against him.

3. Caution, not to make our moves too hastily. This habit is best acquired by observing strictly the laws of the game, such as, "If you touch a piece, you must move it somewhere ; if you set it down, you must let it stand:" and it is therefore best that these rules should be observed, as the game thereby becomes more the image of human life, and particularly of war; in which, if you have incautiously put yourself into a bad and dangerous position, you cannot obtain your enemy's leave to withdraw your troops, and place them more securely, but you must abide all the consequences of your rashness.

4. And, lastly, we learn by chess the habit of not being discouraged by pre-
sent bad appearances in the state of our affairs, the habit of hoping for a favorable change , and that of persevering in the search of resources . The game is so full of events, there is such a variety of turns in it, the fortune of it is so subject to sudden vicissitudes, and one so frequently, after contem-
plation, discovers the means of extricating one's self from a supposed insurmountable difficulty, that one is encouraged to continue the contest to the last, in hopes of victory by our own skill, or, at least, of giving a stale mate, by the negligence of our adversary.
And whoever considers, what in chess he often sees instances of, that par-
ticular pieces of success are apt to produce presumption, and its consequent, inattention, by which more is afterwards lost than was gained by the prece-
ding advantage, while misfortunes produce more care and attention, by which the loss may be recovered, will learn not to be too much discouraged by the present success of his adversary, nor to despair of final good fortune, upon every little check he receives in the pursuit of it.

That we may, therefore, be induced more frequently to chuse this beneficial amusement, in preference to others which are not attended with the same advantages, every circumstance which may increase the pleasures of it should be regarded; and every action or word that is unfair, disrespectful,
or that in any way may give uneasiness, should be avoided, as contrary to the immediate intention of both the players, which is, to pass the time agreeably.

Therefore, firstly: If it is agreed to play according to the strict rules, then those rules are to be exactly observed by both parties ; and should not be insisted on for one side, while deviated from by the other: for this is not equitable.

Secondly. If it is agreed not to observe the rules exactly, but one party de-
mands indulgences, he should then be as willing to allow them to the other.

Thirdly. No false move should ever be made to extricate yourself out of a difficulty, or to gain an advantage. There can be no pleasure in playing with a person once detected in such unfair practices.

Fourthly. If your adversary is long in playing, you ought not to hurry him, or express any uneasiness at his delay. You should not sing, nor whistle, nor look at your watch, nor take up a book to read, nor make a tapping with your feet on the floor, or with your fingers on the table, nor do any thing that may disturb his attention. For all these things displease ; and they do not shew your skill in playing, but your craftiness or rudeness.

Fifthly. You ought not to endeavour to amuse and deceive your adversary, by pretending to have made bad moves, and saying you have now lost the game, in order to make him secure and careless, and inattentive to your schemes; for this is fraud, and deceit, not skill in the game.

Sixthly. You must not, when you have gained a victory, use any triumphing or insulting expression, nor show too much pleasure; but endeavour to con-
sole your adversary, and make him less dissatisfied with himself by every kind and civil expression, that may be used with truth, such as, "You under-
stand the game better than I, but you are a little inattentive ;" or, "You had the best of the game, but something happened to divert your thoughts, and that turned it in my favour."

Seventhly. If you are a spectator while others play, observe the most per-
fect silence: For if you give advice, you offend both parties ; him, against whom you give it, because it may cause the loss of his game; him, in whose favour you give it, because, though it be good, and he follows it, he loses the pleasure he might have had, if you had permitted him to think till it occurred to himself. Even after a move or moves, you must not, by replacing the pieces, show how it might have been played better: for that displeases, and may occasion disputes or doubts about their true situation. All talking to the players, lessens or diverts their attention, and is therefore unpleasing.

Nor should you give the least hint to either party, by any kind of noise or motion. If you do, you are unworthy to be a spectator. If you have a mind to exercise or show your judgement, do it in playing your own game when you have an opportunity, not in criticising, or meddling with, or counselling the play of others.

Lastly. If the game is not to be played rigorously according to the rules a-
bove mentioned, then moderate your desire of victory over your adversary, and be pleased with one over yourself. Snatch not eagerly at every advan-
tage offered by his unskillfulness or inattention; but point out to him kindly, that by such a move he places or leaves a piece in danger and unsupported; that by another he will put his king in a dangerous situation.

By this generous civility (so opposite to the unfairness above forbidden) you may, indeed, happen to lose the game to your opponent, but you will win what is better, his esteem, his respect, and his affection; together with the silent approbation and good will of impartial spectators.

----------------



© 2007  Pieter de Groot

Wordt vervolgd

top  

vorig artikel schaakrechtVORIGE | VOLGENDEvolgend artikel schaakrecht
WAARDEN EN NORMEN
Artikelenreeks 'Waar-
den en normen' door Pieter de Groot.

Hoofdstuk 1  
Hoofdstuk 2  
Hoofdstuk 3  
Hoofdstuk 4  
Hoofdstuk 5  
Hoofdstuk 6  
Hoofdstuk 7  
Hoofdstuk 8  
Hoofdstuk 9  

WILT U REAGEREN?
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen.

mailPieter de Groot