HET UITVLUGGEREN. HOOFDSTUK 3. |
Hoofdstuk 3. De speler die aan zet is Samenvatting In dit hoofdstuk wordt uiteengezet dat het begrip 'de aan zet zijnde speler' verschillend uitgelegd kan worden. Indien een speler niet aan zet is en toch remise claimt, moet de scheidsrechter de claim afwijzen en de overtreder straffen. Opzet om de regel te overtreden is niet van belang. Door de voorwaarde dat de speler aan zet moet zijn om te kunnen claimen, is de regel nodeloos ingewikkeld. En is vereenvoudiging van de regel gewenst. De speler die aan zet is De eerste volzin van artikel 10.2 luidt: 'Als de aan zet zijnde speler minder dan twee minuten op zijn klok over heeft, dan mag hij remise claimen voor zijn vlag valt.' De inhoud van dit artikel ziet er als volgt uit 3.1. De voorwaarde 3.2. Het begrip 'de aan zet zijnde speler' 3.3. De mogelijke antwoorden 3.4. Commentaar 3.5. Opzet is niet nodig 3.6. Straffen 3.7. Verschillende vormvoorschriften 3.8. Nodeloos voorschrift 3.9. Voorstel wijziging FIDE-regels 3.1. De voorwaarde Om remise te claimen geldt de voorwaarde dat de speler aan zet moet zijn. Indien de speler niet aan zet is, kan hij niet claimen. Claimt een speler toch, handelt hij in strijd met artikel 10.2. De scheidsrechter wijst de claim af en geeft de speler een straf. Die straf kan hieruit bestaan door de speler een waarschuwing te geven en of de tegenstander extra bedenktijd te geven. 3.2. Het begrip 'de aan zet zijnde speler' Om te kunnen claimen moet dus een speler aan zet zijn. Dit begrip komt ook voor in de artikelen 9.2 (remiseclaim bij driemaal dezelfde stelling) en 9.3 (50 zetten remiseclaim). Het begrip 'de aan zet zijnde speler' lijkt een dui- delijk begrip te zijn, maar woorden zijn soms niet duidelijk. Er zijn vier momenten te beschrijven. a. het moment waarop wit een zet doet (doen van een zet) b. het moment waarop wit de klok van zwart in beweging brengt (voltooien van een zet) c. het moment waarop zwart een zet doet (doen van een zet) d. het moment waarop zwart de klok van wit in beweging brengt (voltooien van een zet) Om het in een tijdlijn weer te geven: ------------a.---b.----------------------c.---d.-----------a1.---b1.---------etc. In welke fase is zwart aan zet? - de fase a tot c - de fase a tot d - de fase b tot c - de fase b tot d Er lijken verschillende antwoorden mogelijk, omdat de FIDE-regels op dit punt tegenstrijdige bepalingen lijken te bevatten. Zie hierover ook discussies op het forum van Peter Doggers en het forum van SV Promotie in Zoeter- meer, over snelschaakregels. Forum SV Promotie 3.3. De mogelijke antwoorden Een scheidsrechter moet beslissen op grond van argumenten. Dus moet de overtuiging van een scheidsrechter gevoed worden. Schaakrecht is immers alleen maar discussie. Het moet wel een discussie zijn die argumenten oplevert die draagvlak ontmoeten. Het eerste antwoord Bij dit antwoord gaat het om het toepassen van de derde volzin van artikel 1.1 van de FIDE-regels die luidt: 'Men zegt dat een speler "aan zet is", wanneer de zet van zijn tegenstander is "gedaan".' Op grond van dit artikel is een speler uitsluitend aan zet in de fase a tot c. Het tweede antwoord Van belang is de laatste volzin van artikel 6.8 lid a, die luidt: 'De tijd tussen enerzijds het doen van de zet op het schaakbord en anderzijds het stilzetten van de eigen klok en het aanzetten van de klok van de tegenstander wordt beschouwd als deel van de bedenktijd die de speler is toegewezen.' Op grond van dit artikel is een speler aan zet in de fase b tot d. Het derde antwoord Naar analogie van de beslissing van de commissie van beroep van de KNSB van 11 mei 2004 in de wedstrijd Soest - Unitas 3. Deze uitleg pleit voor de fase a tot c. Het vierde antwoord De FIDE-regels zijn op dit punt niet tegenstrijdig. Artikel 1.1 is een algemeen artikel, het maakt deel uit van het hoofdstuk over de spelregels. Het slaat op alle schaakpartijen, ook die zonder schaakklok worden gespeeld. Artikel 6.8 slaat op schaakpartijen die met een schaakklok worden gespeeld. Het artikel maakt onderdeel uit van de wedstrijdregels. Een bijzondere regel gaat voor een algemene regel. Daarom moet artikel 1.1 wijken voor artikel 6.8. Deze opvatting pleit voor de fase b tot d. 3.4. Commentaar Internationaal arbiter Rob Hartoch verdedigt het eerste antwoord, vergelijk de passage op de site van Doggers: 'Tegen Bezemer deed hij (d.i. Hartoch) ergens heel snel een zet, nog voordat zijn tegenstander de klok had kunnen indrukken. Een verbaasde blik van Bezemer was voldoende voor Hartoch om uitgebreid te gaan citeren: "Het mag, en dat weten maar heel weinig mensen. Het gaat om artikel 1.1 en 6.8. Je hebt overigens nog wel het recht om mijn klok in te drukken." Arno deed dit met een begrijpelijk vlaagje venijn, waarop Rob opnieuw de klok indrukte en de partij verder ging,' aldus de site. Indien dit antwoord juist is, geeft dit een speler de mogelijkheid om tijdens het schaakspel ongestraft zijn tegenstander onbeperkt te irriteren. Naar mijn mening is het vierde antwoord het juiste. Dan gaat het om de zgn. voorrangsregels in het recht. Voorrangsregels worden gehanteerd als ver- schillende regels van toepassing zijn. Voorrangsregels zijn bijvoorbeeld 'een latere regel gaat vóór een oudere regel', 'het hogere recht gaat vóór het lagere recht' en 'een specifieke regel gaat vóór een algemene regel'. Door gebruik te maken van deze voorrangsregel gaat de specifieke regel van artikel 6.8 vóór de algemene regel van artikel 1.1. Zo ziet men dat het ervan afhangt welk antwoord een scheidsrechter de juiste vindt. 3.5. Opzet is niet nodig Voorbeeld van een geval waarin een speler claimt terwijl hij niet aan zet is. Open Kampioenschap van Utrecht 2000 Igor Coene, Nederland, 2076 Yochanan Afek, Israël, 2336 Verslag van Robert Beekman Uit het verslag van Beekman: 'Maar van de wedstrijdleider hoorde ik later dat Coene de klok stilzette terwijl zijn tegenstander aan zet was en terwijl hij zelf nog 2 minuut 14 seconden op de klok had. En dat kan dus niet worden toegekend. Igor Coene had zelf aan zet moeten zijn, en minder dan twee minuten op de klok. Hoewel een verkeerde claim bestraft mag worden, en Afek vroeg daar dus ook om bij de wedstrijdleider: dit was een verkeerde claim, dus waar blijft de straf die u hem gaat geven? De wedstrijdleider wees deze eis van Afek af, want er was geen opzet in het spel, en ik zou zelf hetzelfde gedaan hebben,' aldus Beekman. Laten we aannemen dat dit een juiste weergave is van de feiten. Indien een speler de tussenkomst van de scheidsrechter inroept, is de scheidsrechter verplicht op grond van artikel 13.1 de FIDE-regels strikt na te leven. Hij past de scheidsrechtersformule toe: FIDE-regels + strikte naleving = een gegeven voor een scheidsrechter Opzet rol speelt geen rol in artikel 10.2. Een scheidsrechter kan namelijk niet kijken in het hoofd van een schaker of deze al of niet opzet heeft gehad te vroeg te claimen. Iemand kan wel degelijk opzet hebben gehad, en dit na betrapping ontkennen. Daarom gaat het bij artikel 10.2 om de gedraging, en niet om de eventuele achterliggende beweegredenen. Rijst de vraag wat een scheidsrechter moet beslissen, indien de tegenstander om een straf vraagt. 3.6. Straffen De scheidsrechter kan een of meer van de straffen opleggen genoemd in artikel 13.4. De scheidsrechter is vrij in het opleggen van een straf. Maar, hij moet het al of niet straffen wel kunnen motiveren. 'Als een situatie niet nauwkeurig door een artikel van de Regels is geregeld, moet het mogelijk zijn om tot een juiste beslissing te komen door analoge situaties in over- weging te nemen, die wel in de FIDE-regels zijn geregeld,' aldus het Voor- woord op de FIDE-regels. Er valt wat voor te zeggen deze overtreding van de FIDE-regel te verge- lijken met het doen van een ongeoorloofde zet. Dan zou naar analogie van artikel 7.4b aan Afek twee minuten extra bedenktijd hebben toegekend. Indien verkeerd wordt geclaimd kan de scheidsrechter de tegenstander van de overtreder bijvoorbeeld twee minuten extra bedenktijd toekennen. Indien later geoorloofd wordt geclaimd, kan de scheidsrechter opnieuw twee minu- ten extra bedenktijd toekennen. 3.7. Verschillende vormvoorschriften De FIDE-regels bevatten voor verschillende situaties verschillende vorm- voorschriften. Schakers en scheidsrechters moeten die goed uit elkaar houden. Bijvoorbeeld: - Remise aanbieden. Om remise aan te bieden hoeft een speler niet aan zet te zijn, maar het is wel gewenst. De procedure is: eerst een zet doen, daarna remise aanbieden, en tot slot de klok van de tegenstander in beweging brengen. - Remise claimen als voor de derde maal dezelfde stelling verschijnt. Volgens de commissie van beroep van de KNSB: eerst de zet noteren, vervolgens de klokken stilzetten en dan de tussenkomst van de scheids- rechter inroepen. Nadat de scheidsrechter heeft beslist, mag de zet gedaan worden. - Remise claimen bij artikel 10.2. De speler moet aan zet zijn. Hij moet de klokken stilzetten en de tussenkomst van de scheidsrechter inroepen. Sport moet drama zijn. Maar de regelgever moet niet overdrijven. De regels moeten wel bruikbaar blijven. Drie verschillende vormvoorschriften voor remisegevallen is een beetje te veel van het goede. Vooral als het over- treden van die voorschriften ernstige gevolgen heeft. Ik zou menen dat als het eenvoudig kan de regelgever het niet moeilijker moet maken dan nodig is. 3.8. Nodeloos voorschrift Wat de achterliggende gedachte is van het voorschrift om bij de remiseclaim aan zet te zijn, is onduidelijk. Een speler heeft namelijk belang om in zijn eigen tijd te claimen. Als hij dat doet blijft zijn tegenstander in onzekerheid welke volgende zet de speler zal doen. Indien geclaimd wordt wanneer de speler niet aan zet is en de tegenstander nadenkt, worden de klokken stilgezet en kan de tegenstander nog langer nadenken. Een regelgever moet 'denken in alternatieven'. Als iemand er zelf belang bij heeft, moet een regelgever dat niet dwingend willen voorschrijven. Er hoe- ven alleen maar voorschriften gemaakt te worden als het ergens om gaat. Het dwingende voorschrift dient dan ook geen doel. De FIDE-regels kunnen op dit punt vereenvoudigd worden. 3.9. Voorstel wijziging FIDE-regels De regelgever heeft gestreefd naar een te hoge mate van gedetailleerdheid en perfectie. En heeft daartoe blijk gegeven van onnodige regeldrift. Het voorschrift is conflict opwekkend. Vereenvoudiging kan door in de eerste volzin van artikel 10.2 de passage 'als de aan zet zijnde speler' te wijzigen in: als de speler. Dan heeft elke schaker het recht in zijn eigen tijd of in die van zijn tegenstander remise aan te bieden of te claimen. En kunnen daarover geen conflicten komen. (wordt vervolgd) © 2006 Pieter de Groot |
HET UITVLUGGEREN |
Artikelenreeks 'Het uit- vluggeren' door Pieter de Groot. Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 |
DE DODE STELLING |
Artikel 'De dode stel- ling' door Pieter de Groot. Lees verder |
HALF DODE STELLING |
Artikel 'De half dode stelling' door Pieter de Groot. Lees verder |
SCHAAKRECHTSVRAAG |
Schaakrechtsvraag van de maand februari 2005: De uitvlugger-regel op het New York Open van 2000. Lees verder Schaakrechtsvraag van de maand maart 2005. Lees verder |
WILT U REAGEREN? |
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen. Pieter de Groot |