HOME     SCHAAKSCHOLING LES 3
EEN SCHAKER DENKT VANUIT DE TOEKOMST
Beste lezer! Graag benadruk ik nog eens dat ik met deze schaaklessen de leden van Botwinnik op het oog heb. Iedereen is van harte welkom om mee te kijken, maar bedenk dat Botwinnik een club is met een gemiddeld niveau van zo'n 1600 elo-punten. De leden hadden natuurlijk allemaal veel sterker kunnen zijn, maar ze hebben nog meer te doen dan alleen schaken. Ik con-
curreer dus niet met andere lesmethoden, maar probeer iets te doen dat is gericht op het eigen clubje.

Het is overigens wel hard nodig om de leden van dat clubje bij de les te hou-
den. Wie schetste mijn verbazing toen ik op donderdag 15 oktober jl. net voor 22.00 uur zag dat twee duo's jeugdspelers met het bord nog helemaal vol stukken tot remise besloten. Eeuwig schaak, informeerde ik voorzichtig? Huiswerk niet af? Nee, het werd "te spannend", was het antwoord. De een had zorgen over de klok, de ander over de stelling en ga zo maar door. Tja, ik speel ook wel eens een vriendschappelijk potje tennis en als het 6-6 staat zeg ik "zullen we het hierbij laten?" Maar dat is geen wedstrijd.

In een wedstrijd moet je bij 6-6 een tie-break spelen. Is dat een loterij (en dus "minderwaardig")? Een klein beetje misschien, maar in een tie-break gaat het behalve om geluk ook om concentratie, motivatie en stressbesten-
digheid. Zo zit sport in elkaar. Wie dat vermijdt, vermijdt het leukste deel van de wedstrijd. Ook uit de wereld van de "grote schakers" hoor je wel eens dat spelers tot remise besluiten "wegens opkomende tijdnood" of "uit respect (angst denk ik dan) voor de tegenstander". Bizarre redenen.

Ik heb thuis al moeite genoeg om uit te leggen dat schaken een sport is, maar dit soort anti-sport voorbeelden helpt daar niet bij. Stel je voor dat Ajax - Feyenoord in de 80e minuut bij een stand van 2 - 2 beëindigd zou worden in verband met de oplopende wedstrijdspanning. De Arena zou te klein zijn en terecht.

Helaas is dit binnen de schaakwereld (nog steeds) gangbaar; ook sommige Nederlandse grootmeesters bezondigen zich hieraan. Ze bewijzen het scha-
ken daarmee een slechte dienst en verbeuren in mijn ogen hun recht om te klagen over wat anderen - zoals schaakorganisatoren - misschien fout doen. Gelukkig waren er op 15 oktober in het Bridgehome ook een aantal spelers die er om 22 uur nog eens goed voor gingen zitten en die hun minimale voordeeltjes in winst omzetten of die pas na felle strijd hun winstpogingen staakten. Dat is schaken!

top  


Ik besloot de tweede les met de wat cryptische zin dat een goede schaker meer heeft van een visionair dan van een psychiater. Niets ten nadele van Freud en al zijn navolgers, maar een schaker kijkt niet achteruit, maar voor-
uit. Een schaker heeft een beeld van de toekomst en speelt zijn zetten om dat beeld te realiseren. Soms is dat beeld heel simpel, bijvoorbeeld een herdersmat. Voor de meeste tegenstanders is dat gemakkelijk te doorzien en dan is het niet handig om "op herdersmat" te spelen.

Maar soms is dat beeld ook heel ingewikkeld en heel ver weg. Ja, soms is dat beeld aan het begin van de partij zelfs een bepaald eindspel! Een bekend voorbeeld is de onder meer van Bobby Fischer bekende behandeling van de Spaanse afruilvariant. Die gaat zo: 1. e4 e5 (ik zeg daar nu even niets van
...). 2. Pf3 Pc6. 3. Lb5 a6. 4. Lxc6!? dxc6. 5. d4 exd4. 6. Pxd4 of Dxd4. Als je nu alle stukken met uitzondering van de koningen en de pionnen wegdenkt staat wit gewonnen!

Wit kan op de koningsvleugel een vrijpion creëren en zwart kan dat door zijn dubbelpion op de damevleugel (bij goed tegenspel) niet voor elkaar krijgen. De strategie van Fischer en anderen was dus heel simpel: alle grote stukken ruilen en daarna het pionneneindspel winnen. Dat is in de schaakgeschiede-
nis heel wat keren gelukt! Het leuke van het schaakspel is natuurlijk dat zwart ook vooruit kan denken. Zwartspelers hebben gedacht: als het pion-
neneindspel bij algehele afruil verloren is, dan moeten we proberen in het middenspel niet zomaar alles af te ruilen, maar door actief stukkenspel ma-
teriaal te winnen.

Het aardige is dat de schaakdeskundigen het er tegenwoordig wel over eens zijn dat zwart daar goede kansen voor heeft. Zwart heeft twee lopers (het loperpaar) en kan er met zijn stukken snel uitkomen. De Spaanse afruilva-
riant is door deze ontwikkeling niet zo heel populair meer. Maar wees ge-
waarschuwd als je hem tegen je krijgt en als je merkt dat wit alles wil afrui-
len. Dan is wit uit op de winst en niet uit op remise!

top  


Moet je nu een schaker als Fischer zijn en heel ver vooruit kunnen denken om "vanuit het eindspel" te spelen? Ik denk het niet. Het is wel belangrijk om een aantal simpele dingen te weten en te herkennen. Een paar voor-
beelden daarvan zijn:
  • Dubbelpionnen zijn, vooral in het eindspel, een nadeel (dat zagen we hiervoor al).

  • Hetzelfde geldt voor "geïsoleerde" pionnen, want die kunnen niet ge-
    dekt worden door hun collega's en zijn dus kwetsbaar; geïsoleerde dubbelpionnen zijn natuurlijk een extra groot nadeel.

  • Twee lopers zijn in het eindspel vaak sterker dan twee paarden. Lo-
    gisch, want in het eindspel is er normaal gesproken meer ruimte op het bord en daardoor hebben lopers meer "velden" die ze bestrijken. Voor paarden geldt dat niet. Dat betekent omgekeerd weer dat in hele drukke stellingen, waar alles vast staat, paarden soms veel han-
    diger zijn dan lopers.

  • Grappig is wel weer dat je bij een eindspel van loper tegen paard heel goed moet opletten. Soms is het paard sterker dan de loper, soms andersom. Dat hangt af van de kenmerken van de positie, vooral van de structuur van de pionnen. Doorgaans speel ik liever met een paard, om de simpele reden dat één paard alle 64 velden kan bestrijken en één loper maar 32 van de 64. De onderstaande partij, die ik in 2004 speelde tegen Frans Vreugdenhil van WSC, is daar een voorbeeld van.
Het kan dus geen kwaad om af en toe in de partij eens even vooruit te dro-
men. Stel dat alle grote stukken geruild zijn, wie staat er dan het beste voor? Of als alle stukken behalve de torens of een stel torens geruild zijn, wat dan? Zo'n blik in de toekomst kan je helpen om je tactiek in het midden-spel te bepalen.

Nu dan het partijvoorbeeld. Ik laat een eigen partij zien. Direct na de ope-
ning besluit ik, eigenlijk alleen op basis van twee paar witte dubbelpionnen, in te gaan op het eindspel. Ik doe dat in het vertrouwen dat zo'n eindspel voor mij bijna vanzelf goed zal gaan. Behalve de wederzijdse torens heb ik een paard, dat ik wat sterker vind dan de witte loper. Voor mij leek dat voldoende voor de winst. Mijn tegenstander had dezelfde taxatie gemaakt, vandaar dat hij vanaf zijn 19e zet probeert te forceren, maar dat versnelt alleen het einde.

top  


Wit: Frans Vreugdenhil.
Zwart: Jan Willem Duijzer.
De partij is van 8 november 2004.

1. e4 b6 2. d4 Lb7 3. Pc3 e6 4. Pf3 Lb4 5. Ld3 Pf6 6. De2 d5 7. Lg5 dxe4 8. Lxe4 Lxe4 9. Lxf6 Dd5! 10. Lh4 Lxf3 11. Dxf3 Dxf3 12. gxf3 Pc6 13. 0-0-0 Lxc3 14. bxc3 Pe7.




Zo, ik heb de stelling bereikt die ik wilde. Belangrijkste zwakke punt van wit is zijn geïsoleerde dubbelpion op de f-lijn. Ook de witte h-pion en de witte a-pion zijn zwak. Voor mijn gevoel is hierdoor de zwarte stelling al erg goed. Wat mij betreft mag wit het paard ruilen, dan speel ik daarna de torens naar c8 en d8, speel c5 en ga langzaam maar zeker de zwakke witte pionnen be-
lagen. Toch was dit wit's beste kans geweest, denk ik. Met het sterke zwarte paard op het bord is zwarts taak nog gemakkelijker.

15. The1 Pf5 (een mooie plek voor het paard). 16. Lg3 0-0-0 17. Te5 c6 18. a4 Td5 (opnieuw is de zwarte tactiek gebaseerd op het goede eindspel. Na 19. Txd5 cxd5 zou voor wit een nog moeilijker eindspel resteren, omdat de witte pionnen op de damevleugel in het schootsveld van de zwarte toren komen). Wit probeert daarom 19. a5!? om daarmee wellicht wat lijnen te openen voor zijn torens. Er volgt 19. ... bxa5. 20. c4?! Txd4 21. Td3 Txd3 22.cxd3 Pd4 23. Te4 Td8 24. Le5 Pxf3 25. Lxg7 Txd3 26. Tf4 f5 27. Kc2 Td7 28. Lc3 Pxh2 29. Lxa5 Pg4 30. Lc3 h5 31. f3 e5! en zwart won na nog een paar zetten.

Dat ging snel, omdat wit geen zin had om met de rug tegen de muur te gaan verdedigen. Dat is een kwestie van stijl. Ik denk dat wit er beter aan had gedaan om zo taai mogelijk te verdedigen en zwart zijn voordeel te laten bewijzen.


De volgende les gaat over toreneindspelen. Die komen vrij vaak voor, dus het is wel praktisch om daar wat meer van te weten. Ik geef alvast een paar hints.

1. Zorg dat je torens de ruimte hebben, daar houden ze van.

2. Ga op het beslissende moment met je koning naar het promotieveld van je kroonpion toe. Je koning moet als het ware de weg plaveien voor de promotie.

Ik zal de les illustreren met recent materiaal uit de interne competitie.
Maar daarover meer de volgende keer.


© 2009  Jan Willem Duijzer

top  


Inleiding  

Schaakles 1  
Schaakles 2  
Schaakles 3
Schaakles 4  
Schaakles 5  
Schaakles 6  
Schaakles 7  
Schaakles 8  
Schaakles 9  
Schaakles 10  
Schaakles 11  
Schaakles 12  
Schaakles 13  
Schaakles 14  
Schaakles 15  
Schaakles 16  
WIL JE REAGEREN?
Jan Willem Duijzer stelt een inhoudelijk reactie op de artikelen zeer op prijs.

Natuurlijk kunt je hem ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen.

mailJan Willem Duijzer