HET AANRAKEN VAN ÉÉN STUK VAN ELKE KLEUR |
Overzicht van paragrafen: 1. Aanraken is zetten en loslaten is gezet 2. De opvatting van Gijssen 3. Artikel 4.3 van de FIDE-regels 4. Het opzet 5. Jeugdspelers 1. Aanraken is zetten en loslaten is gezet De volgende diagramstelling is op 10 januari 2008 voorgekomen in de jeugdcompetitie van Botwinnik. Het paard heeft zojuist de pion op g7 geslagen. Zwart pakt zijn toren en raakt met die toren duidelijk het paard aan. Echter, in een flits ziet hij dat die zet een blunder is. Weliswaar heeft hij zijn toren vastgepakt zodat hij verplicht is daarmee een zet te doen. Echter, nu hij de toren niet heeft losgelaten mag hij met die toren nog een andere zet doen. Hij doet Tf7+. De tegenstander protesteert en roept dat zwart het paard heeft aangeraakt en hij dat stuk moet slaan. Wit roept: 'Jij hebt het paard aangeraakt!' Zwart roept: 'Maar, ik heb de toren niet losgelaten!' Beide spelers herhalen hun standpunt diverse malen. De scheidsrechter komt tussenbeide. Er bestaat tussen de beide spelers geen verschil van mening dat zwart een zet moet doen met de toren. Maar, waar moet de zwarte toren heen? Beide spelers beroepen zich op de schaakspreuk 'aanraken is zetten en loslaten is gezet'. Die spreuk is ook hun kompas dat hen wijst wat recht is. Daarop ba- seren zij hun eigen logica, en hun eigen gevoel van rechtvaardigheid, dat van eerlijk spel en dat van sportiviteit. Echter, voor beide spelers geeft de wijzer van het kompas een andere richting aan. En een kompas dat twee verschillende richtingen aanwijst voor het Noorden, is dol. Beide spelers zijn integer en zijn overtuigd van hun gelijk. De zwartspeler is geschokt en huilt van verontwaardiging. 'Maar ik heb de toren niet losgela- ten!' blijft hij herhalen. Hij ervaart de claim van wit dat hij het paard met zijn toren moet slaan als onrecht. Het is de taak van de scheidsrechter om de vrede om het bord te bewaren, en waar nodig deze te herstellen. Wat moet hij beslissen? Hierna geef ik eerst de opvatting van Gijssen en daarna geef ik het ant- woord aan de hand van de FIDE-regels. 2. De opvatting van Gijssen In november 1999 vraagt Jean-Pierre Grenier uit Canada aan Gijssen of het aanraken van een stuk van de tegenstander met een eigen stuk - en dus niet met de hand - inhoudt het aanraken met de hand. In zijn zeer korte reactie geeft Gijssen daar geen direct antwoord op. Gijssen meent, dat op grond van artikel 4.3 het gaat om de vraag of de speler opzettelijk het stuk van de tegenstander heeft aangeraakt, Gijssen, november 1999, Touches pieces. In juni 2000 gaat Gijssen een beetje dieper in op eenzelfde vraag die Ri- chard Evens hem stelt. Het vertrekpunt van Gijssen blijft het kunnen be- wijzen van de bedoeling van de speler het schaakstuk aan te raken. Het gaat Gijssen 'een beetje te ver om te beslissen dat de speler het stuk niet met zijn hand heeft aangeraakt zodat hij dat stuk daarom niet hoeft te slaan.' In verband met het bewijzen van de aanwezigheid van opzet is Gijs- sen 'zich ervan bewust dat een andere scheidsrechter zou kunnen zeggen dat hij niet daadwerkelijk het stuk heeft aangeraakt.' En vervolgt: 'Maar, in ieder geval verdient de speler een waarschuwing omdat het duidelijk is dat zijn handeling storend is,' aldus Gijssen, juni 2000, Silicon Silliness. In augustus 2001 beantwoordt Gijssen aan Jeroen Makkinje eenzelfde vraag: 'Indien een speler een stuk van de tegenstander met een van zijn eigen stukken aanraakt moet hij dat stuk slaan als dat mogelijk is. Hij heeft de bedoeling gehad het stuk te slaan. Er is volgens mijn mening geen an- dere verklaring voor het gedrag van de speler. De scheidsrechter moet strikt zijn en moet de speler opdracht geven het stuk te slaan. Echter, zoals ik vaker heb uitgelegd moet een scheidsrechter soepel zijn als het gaat om (erg) jonge spelers. Dan heeft de scheidsrechter ook een opvoedende taak,' Gijssen, augustus 2001, And the Talks Go On. Keith Farrell krijgt in februari 2005 een kort antwoord van Gijssen: 'Op het moment dat het stuk van een tegenstander is aangeraakt moet het worden geslagen, als dat mogelijk is,' Gijssen, februari 2005, The New Rules Revi- sited. Het is jammer dat Gijssen in al zijn reacties geen enkele keer verwijst naar het desbetreffende artikelsublid van de FIDE-regels. Zijn antwoorden zijn kort, de laatste keer slechts één volzin. 3. Artikel 4.3 van de FIDE-regels Het antwoord op de vraag of de zwartspeler het paard met zijn toren moet slaan, is geregeld in artikel 4.3 van de FIDE-regels. Dat artikel luidt: 'Als de aan zet zijnde speler, behoudens het in artikel 4.2 vermelde, opzettelijk op het schaakbord: a. een of meer van zijn eigen stukken aanraakt, dan moet hij spelen met het eerst aangeraakte stuk dat kan worden verplaatst, of b. een of meer van de stukken van zijn tegenstander aanraakt, dan moet hij het eerst aangeraakte stuk dat kan worden geslagen, slaan, of c. één stuk van elke kleur aanraakt, dan moet hij het stuk van zijn tegen- stander met zijn eigen stuk slaan. Indien dit onreglementair is, dan moet hij het eerst aangeraakte stuk verplaatsen of slaan dat kan worden verplaatst of geslagen. Als het onduidelijk is, of het eigen stuk van de speler of dat van zijn tegenstander het eerst was aangeraakt, wordt het eigen stuk van de speler beschouwd als te zijn aangeraakt vóór dat van zijn tegenstander.' In mijn artikel 'Aanraken is zetten' heb ik in de paragrafen 1, 2 en 3 uitleg gegeven over sub a en b. Aanraken is zetten Sub c is een voorbeeld van een ongelukkig geformuleerde regel. Zonder een uitleg is de regel onbegrijpelijk. Vraag aan een schaker op uw vereniging wat de volgende zin betekent, en of hij daarvan een voorbeeld kan geven. 'Een speler raakt opzettelijk op het schaakbord één stuk van elke kleur aan.' Het voorval in de jeugdcompetitie van Botwinnik is een voorbeeld van wat bedoeld wordt met sub c. De speler raakt met het schaakstuk van zijn eigen kleur het schaakstuk van de andere kleur aan, met de bedoeling deze te slaan. Op grond van het vervolg van de eerste volzin van sub c is de speler dwingend rechtelijk verplicht het stuk van de tegenstander te slaan. Het be- tekent dat in dit voorbeeld de zwartspeler het paard moet slaan. Aldus heeft de scheidsrechter ook beslist. De partij eindigt overigens in pat. Zo leidt de schaakspreuk 'aanraken is zetten en loslaten is gezet' in dit soort gevallen tot verwarring. Er bestaat namelijk - als zo vaak in het leven - op elke regel wel een uitzondering. En dus ook op de schaakspreuk. In het En- gels is het kernachtiger, en duidelijker geformuleerd: de 'touch-move rule'. 4. Het opzet In het volgende voorbeeld gaat het om de vraag of een speler opzettelijk één stuk van elke kleur heeft aangeraakt. Wit: Sopsweps '29 (Samen op pad spelen wij een potje schaak, 29 verwijst naar de oprichtingsdatum 29 februari) Zwart: Oegstgeest '80 2e klasse KNSB 1 februari 2003 Johan Hut, Gooi- en Eemlander, 8 februari 2003 Johan Hut: 'Wit staat gewonnen. Hij kan Dxb7 spelen en pionnen gaan ra- pen, maar beter is de lopers op het bord te houden om matmogelijkheden te houden. Wit speelde dan ook 43. Df4+. Althans, dat was de bedoeling. In zijn enthousiasme over deze zet voerde hij zijn armbeweging echter iets te breedvoerig uit, waarbij hij met zijn pink de zwarte toren op c8 beroerde. 'Aanraken is zetten,' riep zwart triomfantelijk. 'Je hebt de dame en de toren aangeraakt, dan moet je Dxc8 spelen.' Toevallig stond de wedstrijdleider er vlakbij en die wees direct op een niet zo bekende regel: je hoeft alleen met een stuk te zetten als je dat hebt aan- geraakt met de bedoeling ermee te zetten. Nou is een bedoeling moeilijk meetbaar, maar het beroeren met een mouw of een deel van de hand, ter- wijl de speler een ander stuk duidelijk vastpakt, dat valt voor wedstrijdlei- ders onder 'onbedoeld'. Een duidelijke zaak dus. Volgens de speler van Oegstgeest zei de wedstrijdleider echter ook nog 'dat hij het onwaarschijnlijk vond dat wit Dxc8 zou willen spelen.' Als dat zo was, was dat een heel ongelukkige uitspraak. De sterkte of zwakte van een zet heeft namelijk niets te maken met 'aanraken is zetten',' aldus Johan Hut. De vraag rijst waar het opzet naar verwijst. Het blijkt dat er twee opvat- tingen zijn, namelijk: 1. het opzet om een stuk aan te raken 2. het opzet om met dat stuk een zet te doen. Het verschil tussen beide opvattingen illustreer ik aan de hand van het vol- gende, klassieke voorbeeld van H. Klüver uit Streitfälle aus der Turnier-praxis 1963, bladzijde 29. Het vervolg is 1. Pxb6 cxb6. De pion op b6 valt nu de toren op a5 aan. Wit pakt de zwarte loper op a6 neemt die van het bord, pakt zijn witte loper op f2 en plaatst deze op a6. Dan bemerkt hij zijn vergissing. Hij zegt: 'Ik had met mijn loper op f2 de pion op b6 willen slaan.' Urenlang discussieert de scheidsrechter met de betrokken spelers over deze kwestie. Indien het opzet slaat op het aanraken van het stuk, moet wit - die de zwarte loper duidelijk en zonder aarzeling het eerst heeft vastgepakt - die loper slaan. Dat kan hij alleen maar doen met zijn toren. In deze opvatting is het antwoord 2. Txa6. Indien het opzet ziet op het doen van een zet, kijkt men naar de bedoeling van de speler. Omdat de speler ook zijn loper op f2 heeft gepakt, is het aannemelijk dat het zijn bedoeling was Lxb6 te doen. In deze opvatting is het antwoord 2. Lxb6. In artikel 4.3 is het opzet beperkt tot het aanraken van een stuk. Kijk maar naar de tekst van dat artikel. Echter, Gijssen meent dat het opzet slaat op het doen van een zet met het stuk, zie mijn artikel 'Aanraken is zetten'. Gijssen leest dus iets in het artikel dat er niet staat. Het is verstandig van de FIDE geweest om het opzet beperkt te formuleren. Een scheidsrechter kan niet kijken in het hoofd van een speler. Daarom kan de scheidsrechter nauwelijks onderzoeken of het wel of niet de bedoeling van de speler is geweest een bepaalde zet te doen. Zou hij dat onderzoek wel doen kost dat tijd, en de uitkomst ervan is veelal omstreden, zie de voorbeelden in mijn artikel 'Aanraken is zetten'. Zulke problemen kan een scheidsrechter niet snel beslechten, terwijl dat van een scheidsrechter wel wordt verwacht. De partij mag immers niet te lang onderbroken worden, de spelers moeten verder schaken. We mogen dan ook blij zijn dat artikel 4.3 het de scheidsrechter eenvoudig maakt. We mo- gen die regel daarom niet nodeloos ingewikkeld maken. Bij 'opzet' gaat het om het verschil tussen 'per ongeluk' en 'ik heb me ver- gist'. Indien een schaakstuk per ongeluk is aangeraakt, ontbreekt het opzet, vergelijk Sopsweps - Oegstgeest. Maar, bij vergissen is het opzet wel (even) aanwezig (geweest) om het stuk aan te raken, vergelijk het geval van de Botwinnik-jeugdspeler en dat van Klüver. 5. Jeugdspelers Zoals Gijssen vaker heeft uitgelegd vindt hij dat een scheidsrechter soepel met de regels om moet gaan bij (erg) jonge jeugdspelers. Op zich onder- schrijf ik deze mening, maar niet als het gaat om de regel 'aanraken is zet- ten'. Toen ik net jeugdleider werd, week ik in de jeugdcompetitie af van de harde regel ´aanraken is zetten´. Ik vond dat voorop moest staan het plezier in het spel, en de sportiviteit. En niet de bureaucratische FIDE-regels. Ik dacht dat jeugdspelers wel op een verantwoorde manier hun weg in het spel zou- den weten te vinden. Het was een hard, eerste leerjaar. Vaak had ik dubieuze claims en onvrede. Ik kon het verschil niet meer aangeven waarom ik in het ene geval wel be- sliste dat aanraken is zetten en in het andere geval niet. Zo kon het ene kind zijn foute zet herstellen en het andere niet. Jeugdspelers reageren hevig wanneer een scheidsrechter in hun ogen wille- keurig omgaat met de regels. Maar, als het hen uitkomt, beroepen zij zich ook op dat beleid - wat dat betreft zijn zij net calculerende volwassen scha- kers. Of zij ervaren de beslissing als onrecht. Voor dat laatste zijn jeugd- spelers gevoelig, zo gevoelig dat ze in het ergste geval stoppen met scha- ken. Zo glijdt de zwalkende scheidsrechter uit en komt hard neer. Het is een voorbeeld van zachte heelmeesters en stinkende wonden. Mijn nieuwe regel veroorzaakte ellende: het was een conflictopwekkende regel. Mijn eigen regel was het probleem. Toen ik dat begreep gooide ik het roer om. Ik legde aan iedereen de betekenis uit van de regel 'aanraken is zetten en loslaten is gezet'. Dat doe ik ook aan het begin van elk seizoen. En aan elk nieuw lid dat tussentijds lid wordt. Op elk jeugdtoernooi vermeld ik de regel in mijn openingstoespraak. Het aantal problemen werd nog maar een fractie van wat het was geweest. En nooit meer heb ik na een beslissing verontwaardigde jeugdspelers gehad. Altijd leggen jeugdspelers zich zonder morren neer bij mijn beslissing. Door het strikt naleven van de FIDE-regel werd het jeugdschaak eigenlijk leuker. Mijn les met jeugdspelers is dat een scheidsrechter met de regel 'aanraken is zetten' strikt moet zijn. Kinderen aanvaarden ook heel snel een harde beslissing, mits deze voorspelbaar en duidelijk is. Over de gevolgen daarvan komen ze snel heen. Veel regels in de FIDE-regels begrijp ik nauwelijks, maar deze ene regel wel. Het is de moeder-regel van het schaakspel. © 2008 Pieter de Groot |
WILT U REAGEREN? |
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen. Pieter de Groot |