HOME     SCHAAKRECHT     PIETER DE GROOT
UITVLUGGEREN.
Inleiding

Dit artikel is een vervolg op de artikelen over 'de dode stelling' en 'de half dode stelling'. Bij dit artikel hoort de schaakrechtsvraag van de maand februari 2005.


Samenvatting

Als de vlag van een speler valt is de hoofdregel dat zijn tegenstander heeft gewonnen. Op deze regel bestaan uitzonderingen dat de partij remise is als van toepassing is:

- art. 5.2 en 9.6 de dode stelling;
- art. 6.10 de half dode stelling;
- art. 10.2 het versneld beëindigen ook wel uitvluggeren genoemd.

Uitvluggeren is de fase waarin één of meer spelers minder dan twee minuten bedenktijd hebben. Deze drie artikelen hangen met elkaar samen.

Hierna wordt onder punt 1. uiteengezet dat een scheidsrechter geen oordeel mag geven over de eindstelling, vervolgens onder punt 2. dat hij geen vraag mag stellen aan tegenstander hoe deze denkt te winnen, daarna onder punt 3. dat een speler best mag proberen zijn tegenstander door de vlag te jagen, behalve in twee in artikel 10.2 genoemde situaties.

Onder punt 4. wordt de eerste situatie besproken, dat de tegenstander geen poging doet de partij op een normale manier te winnen. Daaronder wordt eenvoudigweg verstaan dat de tegenstander het niet te gortig mag maken.

Onder punt 5. wordt de tweede situatie besproken, dat het niet mogelijk is om de partij op een normale manier te winnen. Hierbij moet gedacht worden aan situaties die voorkomen bij half dode stellingen.

Onder punt 6. wordt besproken de toets van de voortzetting, onder punt 7. de motivering van de beslissing, onder punt 8. dat er geen bezwaar en beroep aangetekend kan worden tegen de beslissing van de scheidsrechter.

Onder punt 9. wordt een kort schematisch overzicht gegeven. Tot slot wordt aangegeven dat het artikel slaat op exceptionele gevallen, waaraan in bijna alle gevallen geen behoefte aan bestaat. Het is dan ook een stok achter de deur voor spelers om het niet te gek maken.


Wettelijk kader

Artikel 10 luidt:

10.1
Versneld beëindigen betreft de laatste fase van een partij waarin alle resterende zetten moeten worden gedaan in een begrensde bedenktijd.

10.2
Als de aan zet zijnde speler minder dan twee minuten op zijn klok over heeft, dan mag hij remise claimen voor zijn vlag valt. Hij moet de klokken stilzetten en de arbiter waarschuwen.

a) Als de arbiter er mee instemt dat de tegenstander geen poging doet de partij op een normale manier te winnen, of dat het niet mogelijk is om op een normale manier te winnen, dan moet hij de partij remise verklaren. Anders moet hij zijn beslissing uitstellen (in de Engelse tekst staat er nog aan toegevoegd: 'or reject the claim').
b) Als de arbiter zijn beslissing uitstelt, dan kan aan de tegenstander twee minuten extra bedenktijd worden toegewezen en gaat de partij verder in aanwezigheid van een arbiter, indien mogelijk. De arbiter dient de uitslag mee te delen nadat er een vlag is gevallen.
c) Als de arbiter de claim heeft afgewezen krijgt de tegenstander twee minuten extra bedenktijd toegewezen.
d) De beslissing van de arbiter inzake de artikelen 10.2 a, b en c is definitief.

10.3
Als beide vlaggen zijn gevallen en het onmogelijk is om vast te stellen welke vlag het eerst viel, dan is de partij remise.

Bij zo'n remiseclaim kan de scheidsrechter:
a. de claim direct toekennen;
b. de claim direct afwijzen;
c. zijn beslissing uitstellen.


top  


1. Geen oordeel over de eindstelling

Voor het beoordelen van een remiseclaim op grond van de regel van artikel 10.2 'het uitvluggeren' speelt de eindstelling geen rol. Dat is ook logisch, want daarvoor bestaan bijzondere artikelen, te weten artikel 5.2, 'de dode stelling' en artikel 6.10, de 'half dode stelling'. Artikel 10.2 moet dus van deze artikelen onderscheiden worden.

In herinnering, de volgende stelling:

Wit: Kb1, h4
Zwart: Kb3, Dc3, Ta7




De laatste zet van wit was 1. h2-h4. Als zwart aan zet is, valt zijn vlag. Zwart claimt nu remise. Deze claim wordt afgewezen, want het is een dode noch een half dode stelling. Wit kan winnen, want wit geeft aan dat zwart oliedom gaat spelen. Bijvoorbeeld 1. ... Dg7. Daarna rukt de h-pion op en als deze op h6 is slaat deze daarna g7 etc.

Bij het uitvluggeren gaat het dan ook niet om een oordeel over de eindstelling. Toch komt het in de praktijk voor dat een scheidsrechter wel degelijk die eindstelling mee laat wegen in zijn oordeel. Dit is onjuist.

Ik ben het in dit geval dan ook eens met Gijssen die over de regel van het uitvluggeren schrijft:

- 'Een arbiter moet nooit zijn mening geven over een stelling en nooit zijn beslissing baseren op enig oordeel van de stelling,' vergelijk juni 2001, Poll Position.

- 'Een scheidsrechter moet nooit de stelling beoordelen, omdat dat niet zijn taak is,' maart 2002, '10.2-10.2-10.2 It Will Never Stop'.

- 'Vraag niet enig advies over de stelling op het bord en ga niet zelf de stelling analyseren. Het gaat niet om de stelling (...),' juni 2003, 'Hello St. Petersburg, Hello Paris'.

De eindstelling moet echter wel onderscheiden worden van de stelling op het moment van claimen.


2. Geen vraag stellen aan tegenstander

Aan de tegenstander van de speler die claimt mag niet gevraagd worden: 'Hoe denk je te winnen?' Zo'n vraag ziet namelijk op een feit dat mogelijk in de toekomst plaatsvindt. Bij die vraag zou rekening worden gehouden met een onzekere gebeurtenis waarvan het nooit zeker is dat die zal plaats-
vinden.

Vooral in de eindfase kunnen de zenuwen door de keel gieren, waardoor er vreemde zetten gedaan kunnen worden. Bijvoorbeeld:

Joris Brenninkmeijer (Hotels.nl) - Ian Rogers (HSG)
6e ronde Meesterklasse 2004-2005
8 januari 2005




Met nog drie minuten te gaan ontrolt zich een verrassend schouwspel.
Uit het toernooiverslag op de site van de KNSB: 'Hier speelde Rogers het afzichtelijke 96. ... Te2+?? en na 97. Kf3! dreigde wit zowel Kxe2 als Th8+ mat.

De anders zo correcte Rogers mompelde iets van 'shit' maar hij besloot om nog even door te vluggeren. Er volgde 97. ... g4+ 98. Kxe2 Kh3 waarna de geheel verbijsterde Brenninkmeijer er niet meer in slaagde dit simpele eindspelletje even uit te schuiven.

"Sorry jongens, ik kon de omschakeling niet meer maken" stamelde Joris kort na afloop, na de eerste noodhulp. Gert Ligterink wierp zich op als leider van het medische bijstandsteam. "Ik ken het gevoel, Joris. Ik zat twee maanden geleden tegen Marcel Piket in dezelfde situatie. Na zeven uur spelen voel je niets meer. Je hebt geen idee meer waar je mee bezig bent."

Het vervolg van de partij: 96. ... Te2+ 97. Kf3 g4+ 98. Kxe2 Kh3 99. Ta3 g3 100 Tb3 Kg2 101 Ke3 Kh2 102. Tb8 g2 103. Th8+ Kg1 104. Tg8 Kf1 105. Tf8 Kg1 106. Tg8 ½ - ½'


Tiviakov bijvoorbeeld, vergelijk Schaakmagazine december 2001, wordt zenuwachtig in de tijdnoodfase. Als een tegenstander dat weet mag hij daar best gebruik van maken.

Zoals een voetballer of een hardloper stuk kan zitten, zo kan ook een schaker de man met de hamer tegenkomen. Daarom is het een scheids-
rechter verboden rekening te houden met een mogelijke voortzetting van de partij na de val van de vlag. Er mag geen rekening worden gehouden met iets dat niet is gebeurd.

Een scheidsrechter kijkt dus bij het uitvluggeren heel anders naar een eindstelling dan de gewone omstanders: terwijl voor nagenoeg alle omstanders de stukken van de eindstelling in hun gedachten alle kanten uitgaan op zoek naar een matstelling, staan de stukken voor de scheids-
rechter doodstil.


top  


3. Door de vlag jagen

Het is een misverstand te menen dat een speler niet mag proberen zijn tegenstander door de vlag te jagen, 'door de vlag te stampen'. Natuurlijk mag dat! Sterker nog, dat gebeurt al vanaf de eerste zet. En is heel normaal.

Geen enkele speler heeft het recht zijn tegenstander te dwingen lang na te denken. Zo mag een speler een zet best vliegensvlug met een tegenzet beantwoorden. Ook dat is normaal. Op alle geoorloofde manieren mag een speler het zijn tegenstander moeilijk maken. Het mag alleen niet in de gevallen genoemd in artikel 10.2.

Dat artikel 10.2 noemt twee gevallen:
a. de tegenstander doet geen poging de partij op een normale manier te winnen;
b. het is niet mogelijk om de partij op een normale manier te winnen.

In het eerste geval is de gedraging van de tegenstander bepalend, in het tweede geval gaat het om een waarneming waarbij de persoon van de tegenstander geen rol speelt. Hierna worden deze besproken.


4. Tegenstander doet geen poging de partij op een normale
    manier te winnen


Het eerste geval dat artikel 10.2 honoreert als remise, is dat de tegen-
stander geen poging doet de partij op een normale manier te winnen.

Voorbeelden van normale manieren:

- het doen van goede zetten;
- het doen van gewone zetten;
- het doen van zwakke zetten;
- het maken van een lichte blunder;
- het vliegensvlug beantwoorden van een zet.

Iets wat niet normaal is, is te gek. 'Dit is te gortig.'
Voorbeelden van niet normale manieren:

- de tegenstander doet opzettelijk herhaaldelijk zinloze zetten;
- de tegenstander probeert wel serieus te spelen, maar hij heeft geen flauw idee hoe hij de partij af moet maken, waardoor hij doelloze zetten doet;
- het verder spelen na een ernstige blunder. Het is bij gewone partijen in een gewone stelling niet normaal om door te spelen als een speler een dame of een toren achter staat.

Het gaat dus om de manier waarop de tegenstander de partij voortzet vanaf het moment van de claim tot het moment waarop de vlag valt. Het artikel ziet op een bepaald gedrag van de tegenstander.

Een verduidelijking aan de hand van vijf voorbeelden:


Voorbeeld 1




Zwart heeft minder dan twee minuten bedenktijd en claimt remise.
De scheidsrechter geeft de spelers opdracht verder te spelen.

Stel dat het vervolg is: 1. ... Kg8 2. Tg2 Kf8 3. Tf2 Ke8 4. Te2 Kd8 5. Td2 Kc8 6. Tc2 Kb8 7. Tb2 Ka8 8. Ta2 Kb8 9. Tb2 etc.

Dan valt de vlag van zwart. Gijssen zal de partij remise verklaren:
'Wit deed geen poging de partij op gewone wijze te winnen, bijvoorbeeld door de tegenstander zijn koning mat te zetten,' juni 2001, Poll Position.


Voorbeeld 2

Op het forum utrechtschaak heeft Arie van der Burch de volgende stelling en het verloop aan de orde gesteld.

Wit: Kg1, Lf3, g2, h2
Zwart: Kg5, Lc7, h4




Wit heeft nog acht minuten bedenktijd en zwart nog 22 seconden.
De zwartspeler roept de tussenkomst in van de scheidsrechter en claimt remise. Het vervolg: 1. Le4 ... 2. Ld5 ... 3. Lc6 ... 4. Lb7 ... 5. La6 ... 6. Lc4 etc. En zo wandelt de loper over het bord. Wit vermijdt zorgvuldig dat drie keer dezelfde stelling op het bord komt.


Voorbeeld 3

Het komt op jeugdtoernooien voor dat een speler niet weet hoe hij de partij op een normale manier kan winnen. Bijvoorbeeld koning + dame tegen koning alleen, of koning + toren tegen koning alleen.

De speler heeft geen flauw idee hoe hij de partij af moet maken, en doet heel veel (!) doelloze zetten. Het criterium is dat er echt wel heel veel zetten moeten zijn gedaan. Anders dan in de eerste twee voorbeelden probeert de speler wel serieus te spelen, maar het lukt niet de partij af te maken.


Voorbeeld 4

Speler A claimt remise op grond van artikel 10.2. De scheidsrechter stelt zijn beslissing uit. Speler B blundert, en raakt bijvoorbeeld een toren kwijt. Nu speelt A in een winnende stelling voor de winst. Plotseling valt de vlag van A. Volgens Gijssen verklaart 99% van de scheidsrechters de partij voor B gewonnen, vergelijk maart 2002, '10.2-10.2-10.2 It Will Never Stop'.
Ik behoor tot die 1% van Gijssen.

Normaal is dat B na zijn ernstige blunder opgeeft. Nu B dat niet doet, staat A machteloos. B wil niet op normale wijze winnen. Als dit geval geen voorbeeld is van een toepassing van de remise regel, wanneer is dat artikel dan wel van toepassing?


Voorbeeld 5

De stelling voor A (wit) en B (zwart) is koning + toren + 2 pionnen tegen koning + toren + 3 pionnen (alle drie pionnen aan dezelfde zijde). A heeft 15 minuten en B minder dan 2 minuten. B claimt remise.

De scheidsrechter oordeelt dat zij hun spel moeten vervolgen. Hij vertelt de spelers dat hij wil zien hoe zij spelen. Zij spelen verder en B speelt erg goed, maar zijn vlag valt in een stelling met koning + toren tegen koning + toren + 2 pionnen h- en g-pionnen op de derde en vierde rij.

De vraag is: probeert A de partij op een normale manier te winnen? Gezien dit voorbeeld, gaat Gijssen ervan uit dat dat niet zo is. Als dat zo is, is het duidelijk. Gijssen zou de partij remise verklaren, juli 2003, 'I would like to propose a draw, but where is my opponent?'

Maar, dit advies vind ik tegenstrijdig aan dat van het vierde voorbeeld.


Een speler mag zijn tegenstander door de vlag jagen
als hij maar laat zien dat hij kan winnen,
tenzij hij het te gortig, te gek, maakt
door steeds zinloze zetten te doen.
Of om na een ernstige blunder door te spelen
in een gewone stelling.



top  


5. Het is niet mogelijk om op een normale manier te winnen

Het eerste geval dat artikel 10.2 honoreert als remise, is dat het niet mogelijk is om op een normale manier te winnen. Dit criterium is een voorbeeld van tegenstrijdige regelgeving.

In de artikelen 5.2, 9.6 en 6.10 is namelijk geregeld dat als de stelling zodanig is dat de tegenstander de koning van de speler nooit mat kan zetten, door welke reeks reglementaire zetten dan ook (zelfs bij het slechtst mogelijke tegenspel), de partij dan remise is.

Nu staat in 10.2 iets heel anders. Onderling tegenstrijdige artikelen is altijd slechte regelgeving. Hoe nu? Twee artikelen tegen één.

Volgens mij is de uitleg als volgt: de regelgever heeft verzuimd in 10.2 aan te geven 'dat in afwijking van artikelen 5.2 , 6.10 en 9.6 remise mogelijk is indien etc.'. Of een nadere verduidelijking in artikel 5.2, 6.10 en 9.6. Als de regelgever zo had geformuleerd kon men begrijpen wat de bedoeling is.

Indien de tegenstander van een speler het te gek maakt, moet de speler tijdig (!) remise claimen. Doet hij dat niet komt het voor zijn eigen rekening en risico dat hij zich door de vlag laat jagen.

Het geval is bijvoorbeeld van toepassing bij een half dode stelling. Heeft de speler die over meer stukken beschikt niet geclaimd, heeft hij verloren.
Dan geldt namelijk artikel 5.2 en 6.10.

Heeft hij wel tijdig geclaimd is de uitslag remise, indien de speler aan de hand van een aantal zetten overtuigend heeft laten zien hoe hij 'helpmat' wil voorkomen.


6. De toets van de voortzetting

De scheidsrechter moet dus de claim toetsen. Dat wil zeggen dat hij moet letten op het gedrag van de tegenstander. Degene die claimt moet dus voldoende zetten doen om de scheidsrechter ervan te overtuigen dat zijn tegenstander er duidelijk een potje van maakt. Daarover mag geen twijfel bestaan. Indien een speler te laat claimt, kan de scheidsrechter niet toetsen of dat zo is en wijst hij bij gebrek aan bewijs de claim af.

Hij moet dus tijdig claimen. En tijdig wil zeggen dat een scheidsrechter aan de hand van voldoende zetten de overtuiging moet krijgen dat de tegen-
stander het te gek maakt.

Niet al te snel moet aangenomen worden dat een speler zinloze zetten doet. Zo liet eens een grootmeester een deel van een partij van Polugajevski zien aan een aantal spelers. Iedereen was het er over eens dat Polugajevski geen poging deed de partij met normale middelen te winnen.

Toen liet de grootmeester de spelers het geschreven commentaar zien van Polugajevski bij die partij. De grootmeester was van mening dat Poluga-
jevski het slot van de part in grootse stijl had gespeeld, met erg kleine maar beslissende stappen om de partij te winnen.

Dit voorval toont aan hoe voorzichtig een scheidsrechter moet zijn met artikel 10.2, aldus Gijssen, juni 2002, 'Losing a Game after Mating the Opponent'.


7. Motivering van de beslissing

Van elke scheidsrechter mag verwacht worden dat hij zijn beslissing motiveert. Hij moet zijn beslissing uit kunnen leggen aan beide spelers. Alleen maar oordelen dat het al of niet remise is, is onvoldoende.

De scheidsrechter geeft bijvoorbeeld aan dat hij heeft gezien dat de ene speler vele zinloze zetten heeft gedaan, of dat er weliswaar onduidelijke zetten zijn gedaan maar dat daaruit nog niet afgeleid kan worden dat dat zinloze zetten waren, of dat de ene speler duidelijk laat zien niet mee te willen werken aan helpmat.

Hij moet zo nodig ook uitleggen wat de bedoeling is van artikel 10.2 opdat de speler overtuigd wordt dat de scheidsrechter op de juiste wijze recht heeft gesproken.


top  


8. Geen rechtsbescherming

Als iemand het niet eens is met een beslissing van de scheidsrechter kan hij bezwaar of beroep aantekenen. Maar, het merkwaardige is dat dat niet kan als het gaat om een beslissing op grond van artikel 10.2. De beslissing van de scheidsrechter is dus van rechtswege definitief.

Met Gijssen ben ik het eens dat dit een ongewenste bepaling is. Omdat de (assistent-)scheidsrechter op grond van artikel 8.5 het zettenverloop van de partij heeft genoteerd, kan in bezwaar en beroep wel degelijk getoetst worden of de voortzetting van de tegenstander 'te gortig' is geweest.
Het artikel geeft dan ook blijk van een onnodige inperking van de rechten en belangen van schakers.

Namelijk, als een scheidsrechter zijn werk goed heeft gedaan is er geen reden te verwachten dat het aantal bezwaarschriften groot is. En als de scheidsrechter zijn werk verkeerd heeft gedaan, is het terecht dat daartegen in bezwaar en of beroep wordt opgekomen. Ook een scheidsrechter kan zich vergissen. Wat dat betreft zijn scheidsrechters net schakers.

Wat is er trouwens op tegen wanneer het vierde voorbeeld onder 4. wordt getoetst in bezwaar en of beroep?

Laten we hopen dat bij de komende wijziging van de FIDE-regels in 2008 de uitsluiting van de rechtsbescherming wordt geschrapt.


9. Schematisch overzicht

Degene wiens vlag is gevallen, heeft verloren, tenzij:

a. dode stelling;
b. half dode stelling en de tegenstander van de speler van wie de vlag is gevallen heeft geen matpotentieel zelfs niet bij het slechtst mogelijke tegenspel;
c. tijdig remise heeft geclaimd en scheidsrechter ervan overtuigd is dat de tegenstander het duidelijk te gek heeft gemaakt.

Criteria remise claimen:

d. tijdig doen;
e. een speler mag zijn tegenstander door de vlag jagen als hij maar laat zien dat hij kan winnen, tenzij hij het te gortig, te gek, maakt door steeds zinloze zetten te doen of door verder te spelen na een ernstige blunder;
f. bij half dode stelling en de tegenstander van de speler van wie de vlag is gevallen heeft geen matpotentieel zelfs niet bij het slechtst mogelijke tegenspel: indien de speler aan de hand van een aantal zetten overtuigend heeft laten zien hoe hij 'helpmat' wil voorkomen;
g. scheidsrechter moet duidelijk overtuigd zijn.


10. Stok achter de deur

Indien een schaker op de hoogte is van de kern van artikel 10.2 weet hij dat hij de partij niet duidelijk te gek moet voortzetten.

Ter illustratie het geval genoemd in "Toegang tot de scheidsrechter in Hellevoetsluis". Lees verder  

Speler A heeft een koning, een witveldige loper en vier pionnen, speler B een koning, een zwartveldige loper en vier pionnen. A heeft nog 15 seconden bedenktijd, B nog ongeveer 50 seconden. A zet de klok stil, wil remise claimen en zoekt de scheidsrechter op.

Kennelijk raakt B geïrriteerd door deze claim. Dat moet hij niet doen.
Hij moet ervoor zorgen dat hij niet duidelijk te gek de partij voortzet.
Als hij zo handelt kan de vlag zijn werk doen. In plaats hiervan gedraagt hij zich in strijd met de FIDE-regels door de klok van A in beweging te brengen. Zoiets is niet goed.

Als iedereen van de remiseclaim is doordrongen, valt het aantal remise-
claims wel mee. Het effect is dat spelers ervoor zorgen niet in tijdnood te komen of eerder in het spel remise aan te bieden en of te aanvaarden.
Zo nemen spelers hun eigen verantwoordelijkheid. De tussenkomst van een scheidsrechter hebben zij niet nodig.

De conclusie is dat artikel 10.2 het sluitstuk vormt van het rijtje artikel 5.2, 6.10 en 9.6. Artikel 10.2 slaat op buitengewoon bijzondere gevallen, op exceptionele gevallen. Het artikel is dan ook een stok achter de deur voor een speler om het niet duidelijk te gek te maken.

Men moet dus niet denken dat dit artikel van toepassing is op schaak-
technische remisegevallen. Want dan komt men bedrogen uit.


© 2005  Pieter de Groot

top  

vorig artikel schaakrechtVORIGE | VOLGENDEvolgend artikel schaakrecht
REACTIE ROOSENDAAL
De reactie van Eric Roosendaal op het artikel 'Uitvluggeren'.

Lees verder  


DE DODE STELLING
Artikel 'De dode stel-
ling' door Pieter de Groot.
Lees verder  

HALF DODE STELLING
Artikel 'De half dode stelling' door Pieter de Groot.
Lees verder  

SCHAAKRECHTSVRAAG
Schaakrechtsvraag van de maand februari 2005: De uitvlugger-regel op het New York Open van 2000.
Lees verder  

Schaakrechtsvraag van de maand maart 2005.
Lees verder  

WILT U REAGEREN?
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen.

mailPieter de Groot