HOME     SCHAAKRECHT     PIETER DE GROOT
HOOGST ONGELUKKIG
Het ten onrechte wijzen op mogelijkheid bezwaar

Op 11 december 2004 roept in de zesde ronde van de Promotieklasse Noord-West van de KNSB-jeugdclubcompetitie in de wedstrijd Schaakmat/ Winterkoning 1 - Stichting Samenwerkende Schaakverenigingen (SHS) een jeugdspeler de tussenkomst in van de scheidsrechter. De speler claimt in de fase van het uitvluggeren remise.

De scheidsrechter stelt zijn beslissing uit op grond van artikel 10 lid 2 onder b van de FIDE-regels. Na het vallen van de vlag verklaart hij de partij remise. Daarbij deelt hij mee dat tegen deze beslissing beroep kan worden ingesteld.

Echter, in de FIDE-regels is geregeld dat bezwaar tegen een beslissing op een remiseclaim bij uitvluggeren niet mogelijk is. De beslissing van de scheidsrechter is dus in dit geval definitief. Om die reden verwerpt de jeugdcompetitieleider het bezwaar van de tegenstander. Deze stelt hiertegen beroep in.

Op 7 februari 2005 wijst de commissie van beroep van de KNSB het beroep af: 'Volgens artikel 10 lid 2 onder d van de FIDE regels voor het schaakspel is de beslissing van de wedstrijdleider definitief. Dit betekent dat er geen mogelijkheid van protest of hoger beroep is. Als de commissie het hier bij had gelaten, was de beslissing juist geweest. Maar de commissie geeft een overweging ten overvloede. En dan gaat het mis.


De overweging ten overvloede

'De commissie merkt op dat het optreden van de wedstrijdleider in deze kwestie hoogst ongelukkig is geweest. Volgens artikel 10 lid 2 onder a van de FIDE regels voor het schaakspel kan de wedstrijdleider de partij remise verklaren als de tegenstander geen poging doet om de partij op een normale wijze te winnen of als het niet mogelijk is de partij op een normale wijze te winnen.

In zijn toelichting geeft de wedstrijdleider niet aan dat hij zijn beslissing op één van deze omstandigheden heeft gebaseerd. Verder heeft de wedstrijd-
leider onjuiste informatie gegeven door te zeggen dat tegen zijn beslissing beroep mogelijk was.

Overigens is schaakvereniging Schaakmat hierdoor niet benadeeld, omdat de definitieve beslissing van de wedstrijdleider om de remiseclaim toe te wijzen al gevallen was.'


top  


Commentaar

De commissie kwalificeert het optreden van de scheidsrechter 'als hoogst ongelukkig'. Nu mag iedereen commentaar hebben op het optreden van een scheidsrechter, luister maar naar de uitlatingen op de voetbaltribunes.

Maar een commissie van beroep spreekt een rechtsoordeel uit en dan mag zij zoiets niet doen. Vooral als haar oordeel ook nog onjuist is, is dat reputatieschade. Iedereen kijkt de betrokken scheidsrechter daar - ten onrechte - op aan. Als de commissie een scheidsrechter zo hard aanpakt, neem ik het voor hem op.

Nu is de ene fout minder erg dan de andere. Als het ten onrechte wijzen op een beroepsmogelijkheid al als 'hoogst ongelukkig' wordt gekwalificeerd, is het zorgelijk gesteld met de waardering van andere fouten. Ik zou menen dat deze fout wel de meest onschuldige fout is, die een scheidsrechter kan maken. Uit de fout vloeit geen enkel druppel bloed voort.

Verder moet bedacht worden dat de uitsluiting van bezwaar en beroep zo indruist tegen elk schaakrechtsgevoel, dat deze vergissing snel gemaakt is.

Mijn belangrijkste bezwaar tegen de beslissing van de commissie van beroep is dat zij zo niet mag oordelen. Een commissie beslecht een rechtsgeschil. Het is niet haar taak vermanend haar vingertje op te steken. Of het optre-
den al of niet gelukkig is geweest, is niet van belang. Een commissie moet zich van die kwalificatie onthouden. De commissie is niet een toeschouwer, noch een strafrechter, noch een commentator.

Zij miskent dat zij die overweging ten overvloede doet uit naam van haar rechterlijke hoedanigheid. Zij voegt iets extra's toe. Daarbij heeft zij niet betrokken dat de scheidsrechter handelde met de beste bedoelingen. We mogen blij zijn dat we vrijwilligers hebben die bereid zijn hun vrije zaterdag op te offeren voor de jeugd (en senioren). Dat doen ze om een bijdrage te verlenen aan het verhogen van het schaakplezier van anderen.

De commissie moet dan ook het vrijwilligerswerk eerder aanmoedigen, dan deze vergissing zo te kwalificeren. Het schrikt bovendien aspirant scheids-
rechters af. En het is al moeilijk genoeg om vrijwilligers te vinden.
De commissie had het dan ook zakelijk moeten houden.

Verder is het erg dat het oordeel van de commissie niet klopt. Als zij niet bevoegd is, moet zij verder haar mond houden. Door te overwegen dat de scheidsrechter zijn beslissing had moeten motiveren, komt zij in beroep kennelijk wel toe aan een gedeeltelijke beoordeling van het beroepschrift. Zo schept zij een buitenwettelijke beroepsmogelijkheid: tegen het ontbreken van een motivering is beroep mogelijk. Zoiets is hoogst ongelukkig, want de indiener van het beroep schiet met die constatering niets mee op.

Hoewel een scheidsrechter zijn beslissing moet motiveren, neemt dat niet weg dat de commissie zich met het ontbreken daarvan niet mag bemoeien. Het moet haar niets kunnen schelen of de scheidsrechter zijn beslissing heeft gebaseerd op de grond dat 'de tegenstander geen poging doet om de partij op een normale wijze te winnen' of op de grond dat 'het niet mogelijk is de partij op een normale wijze te winnen'. Daar komt bij dat ook topscheids-
rechters in een soortgelijk geval hun beslissing niet of nauwelijks motiveren, vergelijk bijvoorbeeld de schaakrechtsvraag van de maand februari 2005.

Tot slot gaat het om een scheidsrechter die zich heeft vergist. Dat geeft niet. In een bezwaarprocedure is het de taak van de jeugdcompetitieleider eventuele fouten van een scheidsrechter te herstellen. Zijn beslissing komt in de plaats van die van de scheidsrechter.

Indien de jeugdcompetitieleider de indiener van het bezwaar heeft uitgelegd dat het gaat om een vergissing, heeft deze begrepen dat beroep bij de commissie kansloos is. Als de indiener niettemin toch beroep aantekent, is er geen reden om de cautie, de zekerheidstelling, van € 100,- terug te geven aan hem.

Wanneer de jeugdcompetitieleider niet duidelijk heeft uitgelegd dat het gaat om vergissing, is niet de betrokken scheidsrechter tekortgeschoten, maar de jeugdcompetitieleider. De overweging van de commissie 'omdat het beroep is gebaseerd op onjuiste mededelingen van de wedstrijdleider, is de commissie van oordeel dat de cautie dient te worden terugbetaald,' doet dus geen recht aan de scheidsrechter.

En zo vergist iedereen zich wel eens.


© 2005  Pieter de Groot

top  

vorig artikel schaakrechtVORIGE | VOLGENDEvolgend artikel schaakrecht
SCHAAKRECHTSVRAAG
Schaakrechtsvraag van de maand februari 2005: De uitvlugger-regel op het New York Open van 2000.
Lees verder  

Schaakrechtsvraag van de maand maart 2005.
Lees verder  

UITVLUGGEREN
Artikel 'Uitvluggeren' door Pieter de Groot en de reactie van Eric Roosendaal hierop.
Lees verder  

DE DODE STELLING
Artikel 'De dode stel-
ling' door Pieter de Groot.
Lees verder  

HALF DODE STELLING
Artikel 'De half dode stelling' door Pieter de Groot.
Lees verder  

WILT U REAGEREN?
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen.

mailPieter de Groot