HOME     SCHAAKRECHT     SCHAAKRECHTSVRAGEN     VRAAG 01-04-2005
WIE WIL ER VECHTEN MET DE BEER?
Sportief spel

'Bij het schaken is het aan de schakers om zich te concentreren op de wedstrijd, c.q. te genieten van het spel en zich niet aan onsportiviteiten te buiten te gaan. Het is aan de organisatie om voor een veilig sport- en spelterrein te zorgen.'

'Door te gaan schaken komen de spelers tot elkaar te staan in een bijzondere, door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding die meebrengt dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.'


De zes volgende gevallen hebben met elkaar gemeen dat de redelijkheid en billijkheid een rol speelt.

Geval 1
In de derde klasse van een regionale bond staat een speler met een rating van 1860 als vaste speler in een team opgesteld. De tegenstanders die hij dat jaar in die klasse heeft verslagen, hebben ratingen van 1520, 1614, 1563, 1422, 1622 en 1595. Is het onaanvaardbaar dat zo'n sterke speler in een derde klasse van een regionale bond speelt?

Geval 2
In de laatste ronde van een competitie komen twee teams elk bestaande uit acht personen na vijf minuten spelen remise overeen. Is deze remise-
overeenkomst onaanvaardbaar?

Geval 3
In de laatste ronde van in de meestersklasse van de KNSB verschijnt een team met vijf invallers op de zwarte borden met ratingen van 1833, 1880, 1815, 1866 en 1767. Is het onaanvaardbaar dat vijf voor een meesterklasse zwakke spelers worden opgesteld?

Geval 4
In de laatste ronde van de eerste klasse van regionale bond verschijnt in een belangrijke wedstrijd een team met drie invallers die een hogere rating hebben dan de spelers voor wie zij invallen en die bovendien wel in staat zijn te spelen. Is deze spelerswisseling onaanvaardbaar?

Geval 5
In een eindstelling met enkele stukken op het bord kan wit zijn tegenstander spoedig mat zetten. Terwijl wit een nieuw notatieformulier haalt, verschuift zwart een pion waardoor de stelling ingrijpend wijzigt en de stelling voor wit verloren is. Als wit terugkomt ontdekt hij dat hij zich heeft vergist en geeft onmiddellijk op. Na afloop ontdekt wit dat zijn tegenstander het schaakstuk heeft verplaatst. De zwartspeler en betrouwbare omstanders bevestigen wat er is gebeurd. Is het onaanvaardbaar de uitslag te wijzigen in voordeel van wit?

Geval 6
Op het eerste bord in de eerste of tweede klasse van een regionale competitie verschijnt een speler met een erg lage rating.


Inhoud

DEEL A. DE THEORIE

1.   Redelijkheid en billijkheid
2.   Open norm
3.   Twee aspecten van redelijkheid en billijkheid
4.   Internationaal rechtsdenken
5.   De FIDE-regels
6.   Bestrijden van onaanvaardbare handelingen
7.   Straffen
8.   Beoorderlingscriteria

DEEL B. DE ZES GEVALLEN

9.   De sterke speler in een lage klasse
10. De zaak Almelo - BIS 2
11. Rotterdam - LSG

DEEL C.

12. Slot


top  


DEEL A. DE THEORIE

Samenvatting theorie.

De hoofdregel luidt:
FIDE-regels + strikte naleving = een gegeven voor een scheidsrechter.

De uitzondering luidt:
De redelijkheid en billijkheid kunnen een bestaande FIDE-regel en een regel van een competitiereglement opzij zetten. Dat gebeurt indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Hoofdregel en uitzondering samen:

FIDE-regels + strikte naleving, tenzij in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar = een gegeven voor een scheidsrechter


Het onderstaande artikel gaat over deze uitzondering. Uiteen wordt gezet dat deze uitzondering gebaseerd is op:

a. artikel 12.1 van de FIDE-regels: schakers mogen het spel niet in diskrediet brengen, mogen het spel geen slechte naam bezorgen.

b. artikel 8 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaraan schakers ook zijn gebonden: schakers zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.

De 'redelijkheid en billijkheid' en het verbod 'het schaakspel een slechte naam te bezorgen' zijn zogenaamde open normen. Beide normen schuiven in elkaar. Het criterium is: dat een bepaalde gedraging, rekening houdend met alle omstandigheden, onaanvaardbaar moet zijn.
Eenvoudig gesteld: de gedraging is te gek, het is onsportief.

Het zijn de scheidsrechter, de competitieleider en de commissie van beroep die deze normen kleur geven. In het onderstaande stuk wordt hierop ingegaan.


1. De redelijkheid en billijkheid


De KNSB, een regionale bond en de schakers zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-
vaardbaar zou zijn.

Ik verzin dit niet. Het staat in de wet. In artikel 8 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het artikel luidt:

1. Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.

2. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of
besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-
vaardbaar zou zijn.


De leden van een vereniging kunnen een of meer bestuursleden naar huis sturen. De keerzijde daarvan is dat een lid gebonden aan de regels die gelden voor zijn vereniging. En is het lid ook gehouden zich te gedragen naar de redelijkheid en billijkheid. Daarom spreekt het voor zich dat een lid van een vereniging 'een bij de organisatie betrokken persoon' is.
Binnen de KNSB, een regionale bond, een schaakvereniging gelden regels en afspraken. In artikel 8 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is neer-
gelegd, dat de redelijkheid en billijkheid deze regels mede bepalen.

De norm verwijst enerzijds naar de rede (verstand), anderzijds naar het gevoel (billijk). De norm moet als één geheel worden beschouwd. De norm verwijst naar maatstaven van ongeschreven recht. Die maatstaven stellen de FIDE-regels en de regels van een competitie bij.


top  


2. Open norm

Het begrip 'redelijkheid en billijkheid' is een zogenaamde open norm.
De 'redelijkheid en billijkheid' is een term waarvan de inhoud niet duidelijk begrensd is. De norm is bepaald niet concreet, maar juist open en vaag.
Het zijn de scheidsrechter, de competitieleider of een commissie van beroep die deze norm concrete inhoud geven. Dit gebeurt door zaken van geval tot geval te bekijken. De scheidsrechter e.a. vullen deze open norm zelfstandig in.

Zo krijgt de 'redelijkheid en billijkheid' pas in de praktijk een duidelijke inhoud. Door het hanteren van deze norm laat de wet- of regelgever een gedeelte van de rechtsvorming bij het schaken bewust over aan de scheidsrechter, de competitieleider of een commissie van beroep.
Zo zijn zij het die in de zes genoemde voorbeelden moeten bepalen of de gedraging redelijk en billijk is.

Als een situatie niet goed geregeld is, zijn de spelers niet vrij hun eigen gang te gaan. Door de redelijkheid en billijkheid zijn zij verplicht om 'iets te doen' of juist om 'iets niet te doen'.


3. Twee aspecten van redelijkheid en billijkheid

Het begrip 'redelijkheid'en billijkheid' kent twee aspecten.

In de eerste plaats gaat het om de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. In deze betekenis vullen redelijkheid en billijkheid de bestaande FIDE-regels en de regels van een competitiereglement aan: schakers hebben bovendien de rechten en verplichtingen die uit redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Zo kunnen redelijkheid en billijkheid een bron van nieuwe verplichtingen zijn.

In de tweede plaats gaat het om de beperkende of corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid. In deze betekenis kunnen de redelijkheid en billijkheid de bestaande FIDE-regels en de regels van een competitie-
reglement opzij zetten. Dat gebeurt indien dit in de gegeven omstandig-
heden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dan gaat het om het onaanvaardbaar achten van de gevolgen van een bestaande regel.

Door te gaan schaken komen de spelers tot elkaar te staan in een bijzon-
dere, door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding die meebrengt dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.

Als algemene lijn geldt dat die redelijkheid en billijkheid ertoe dwingen dat een schaker, die natuurlijk voor zijn eigen belang opkomt, rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van zijn tegenstander.


top  


4. Internationaal rechtsdenken

Het beginsel van artikel 8 van boek 2 Burgerlijk Wetboek komt in wetten van nagenoeg alle Europese landen, Amerika, Canada en Australië voor.
Het gaat om het 'principle of reasonableness and fairness'. Het beginsel maakt deel uit van het internationale rechtsdenken.


5. De FIDE-regels

Gelet op het internationale karakter van de norm is het dan ook niet zo vreemd dat ook in de FIDE-regels de 'redelijkheid en billijkheid' voorkomt. En wel op twee plaatsen.

In de eerste plaats in artikel 12.1 van de FIDE-regels:

'De spelers dienen zich te onthouden van handelingen waardoor het schaakspel in diskrediet wordt gebracht.'

In de Engelse versie staat 'disrepute'. Dit betekent in de eerste plaats 'een slechte naam bezorgen', in de tweede plaats 'in diskrediet brengen'.
Onder 'in diskrediet brengen' wordt volgens Van Dale verstaan: toestand dat iemand of iets gewantrouwd wordt. Het schaakspel mag niet gewantrouwd worden, of beter geformuleerd: een speler mag het schaakspel geen slechte naam bezorgen. Ook dit begrip is een open norm.

Indien een speler een onaanvaardbare handeling verricht en daartegen niet wordt opgetreden, bezorgt hij het schaakspel een slechte naam.
De 'redelijkheid en billijkheid' maken dus deel uit van de open norm 'het schaakspel niet in diskrediet brengen' of 'het schaakspel geen slechte naam bezorgen'. Zo schuiven de normen 'redelijkheid en billijkheid' en 'het schaakspel niet in diskrediet brengen' ineen. Overigens, ook al zou dat niet zo zijn, dan gelden er twee afzonderlijke open normen in die landen die een bepaling kennen als ons artikel 8 boek 2 Burgerlijk Wetboek.


In de tweede plaats in het Voorwoord van de FIDE-regels:

'De Regels voor het Schaakspel kunnen niet alle mogelijke situaties, die tijdens een partij voorkomen, dekken. Evenmin kunnen ze alle admini-
stratieve kwesties regelen.
In situaties die niet nauwkeurig door een artikel van de Regels worden geregeld moet het mogelijk zijn om tot een juiste beslissing te komen door analoge situaties in overweging te nemen, die wel in de Regels voor het Schaakspel zijn behandeld. In de Regels wordt er vanuit gegaan dat arbiters over de vereiste bekwaamheid beschikken, een goed beoordelingsvermogen hebben en volstrekt objectief zijn.
Een te gedetailleerde beschrijving van een regel kan ertoe leiden dat de arbiter niet in volle vrijheid kan beslissen en zou hem daardoor kunnen beletten de oplossing van een probleem te vinden, gebaseerd op billijkheid, logica en bijzondere omstandigheden. De FIDE doet een beroep op alle schakers en schaakbonden deze opvatting te aanvaarden.'

In de een na laatste volzin van dit Voorwoord komt in de Engelse tekst het woord 'fairness' voor. In de Nederlanse versie is dit vertaald met 'billijkheid'. Echter, 'fairness' betekent: eerlijkheid in de zin van 'billijkheid, rechtvaar-
digheid, redelijkheid', aldus Van Dale.


Het stramien voor de oplossing van een situatie die niet of onvoldoende is geregeld:

1. analoge situaties in overweging nemen die wel in de FIDE-regels zijn behandeld;

2. scheidsrechter mag niet belet worden de oplossing van een probleem te vinden, gebaseerd op redelijkheid en billijkheid (in de zin van de aanvul-
lende en beperkende werking).

In de laatste volzin wordt een beroep gedaan op de schakers deze opvatting te aanvaarden. Zo maken de aanvullende en beperkende werking van de norm 'redelijkheid en billijkheid' een wezenlijk deel uit van het schaakspel.


top  


6. Bestrijden van onaanvaardbare handelingen

Vanuit het perspectief van het schaakspel is het van groot belang onaan-
vaardbare handelingen terug te dringen. De goeden horen niet te lijden onder de kwaden. Bovendien komen de goeden door deze handelingen in aanraking met de kwaden en lopen zij hierdoor een risico om af te glijden. Voorkomen moet worden dat zij namelijk zonder dat zij zich daarvan bewust zijn, het onaanvaardbare gedrag overnemen.

Het gedrag moet niet alleen op het individuele niveau bezien worden, maar er moet gelet worden op de groepsdynamiek die dreigt te ontstaan. Dit heb ik bemerkt aan de hand van reacties op de schaakrechtsvraag.

Sommigen vonden de vraag onjuist of werden kwaad, want er waren 'ergere gevallen' waar 'ook niets aan gedaan wordt'. Of 'als je van andere, ergere zaken niks zegt, mag je ook van deze speler van 1860 niks zeggen'.
Er was ook iemand die meende dat als iemand niet tegen een speler van 1860 wil spelen, hij maar niet tegen die speler moet gaan schaken.

Als we zo redeneren, gaat het bergafwaarts met het schaakspel, en volgt er een spiraal van onaanvaardbare handelingen. En is er spelbederf waar niets aan gedaan kan worden. Want, als de norm eenmaal overtreden is, zijn er geen grenzen meer.

Onaanvaardbare handelingen stoten huisschakers af, die daardoor extra drempels ondervinden om lid te worden van een schaakvereniging. Zo ken ik clubschakers die er lang over hebben gedaan om lid te worden van een schaakvereniging. Ik ken zelfs huisschakers die de overstap nog steeds niet willen maken.

Daarom moeten schakers, scheidsrechters en competitieleiders bij onaanvaardbare zaken opletten.


7. Straffen

In artikel 12.7 van de FIDE-regels is dwingendrechtelijk bepaald dat bij overtreding gestraft moet worden. Het artikel luidt:

'Overtreding van enig deel uit de artikelen 12.1 tot en met 12.6 moet leiden tot straffen overeenkomstig artikel 13.4'.

Artikel 13.4 luidt:

'De arbiter kan een of meer van de volgende straffen opleggen.
a. een waarschuwing,
b. vermeerdering van de bedenktijd van de tegenstander,
c. vermindering van de bedenktijd van de in overtreding zijnde speler,
d. de partij verloren verklaren,
e. vermindering van de punten in een partij, gescoord door de in overtreding zijnde speler,
f. vermeerdering van de punten in een partij, gescoord door de tegen-
stander van de in overtreding zijnde speler tot het maximum beschikbare aantal punten in deze partij,
g. een speler uitsluiten van de wedstrijd.'

Bij topwedstrijden waar financiële belangen mede op het spel staan kan zelfs gedacht worden aan het verhalen van vermogensschade. Dan gaat het om artikel 162 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.


8. Beoordelingscriteria

Het is de scheidsrechter die aan het front als eerste oordeelt.
Beoordelingscriteria:

1. Redelijkheid en billijkheid kunnen aan alle verplichtingen afbreuk doen, onder omstandigheden zelfs aan een dwingende regel genoemd in de FIDE-regels, of een regel uit een reglement van een regionale schaakbond, of het KNSB-competitiereglement.

2. De beoordeling is concreet ('in de gegeven omstandigheden'): alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.

3. De scheidsrechter moet zich terughoudend opstellen. Alleen als toepassing van een bepaalde regel in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is, komt aan redelijkheid en billijkheid beperkende werking toe.

De norm is dat een bepaalde gedraging, rekening houdend met alle omstan-
digheden, onaanvaardbaar moet zijn. Eenvoudig gesteld: de gedraging is te gek, het is onsportief.

Nu het gaat om een open norm is het mogelijk dat een grote meerderheid de gedraging onsportief vindt, maar een minderheid niet. Dat is inherent aan elk conflict waarover een rechter moet oordelen. In het dagelijks leven komt zoiets ook voor. In bezwaar oordeelt de competitieleider, en in beroep toetst de commissie van beroep.


top  


DEEL B. DE ZES GEVALLEN

Stramien voor beantwoording van de vraag.

a. Hoe luidt de regel?
b. Hoe zit het met analoge situaties?
c. Hoe zit het met de redelijkheid en billijkheid?
d. Alle omstandigheden van het geval meewegen.


9. De sterke speler in een lage klasse

Een speler in de derde klasse van een regionale bond heeft een rating van 1860. Zijn tegenstanders hebben ratingen van 1520, 1614, 1563, 1422, 1622 en 1595. De sterke speler verslaat de zwakkeren. Is het onaanvaardbaar dat deze sterke speler schaakt in de derde klasse van een onderbond?

9.a. De regel

In het reglement van een regionale bond staat in het hoofdstuk 'Indeling van de competitie' niet dat een sterke speler niet mag spelen in een lage klasse. Daar komt bij dat een teamwedstrijd geen individuele zaak is. Het team-
belang staat voorop en niet dat van een individuele speler.
De conclusie is dan ook dat op zich er niets op tegen is indien iemand met een rating van 2500, 2200, 2000, of 1860 meespeelt in een derde klasse van een regionale bond.

9.b. De redelijkheid en billijkheid

Een regel in een regionaal competitiereglement is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zie punt 3 hiervoor. Dan gaat het om het onaanvaardbaar achten van de gevolgen van een bestaande regel.

Om dat te beoordelen het volgende.

Aan de hand van de FIDE-regels of aan die van een competitiereglement of aan de hand van toernooien wordt bekeken of er raakvlakken zijn.

- In de competitiereglementen van regionale bonden staat de doelstelling geformuleerd: het stimuleren, in stand houden en uitbreiden van de beoefening van de schaaksport. Dit doel wordt bereikt door bijvoorbeeld propaganda te maken voor de schaaksport; het bevorderen van de oprichting van organisaties, die het schaken in georganiseerd verband beoefenen; het organiseren van dan wel medewerken aan cursussen en opleidingen op schaakgebied; andere wettige middelen die het bereiken van het doel kunnen bevorderen.

Uit deze passage blijkt dat de 'promotie van de schaaksport' behoort tot de doelstelling van regionale bonden.

- Op de cursus indelingsdeskundige van de KNSB worden systemen geleerd waarbij er voor gezorgd moet worden dat sterke spelers tegen sterke spelers en zwakken tegen zwakken spelen.

- Een speler mag niet meer dan tweemaal achter elkaar met zwart spelen. Gebeurt dat niettemin toch heeft de degene die indeelt een absolute fout gemaakt. Indien bijvoorbeeld een kandidaat op het examen 'indelings-
deskundige' deze fout maakt, is hij in feite al gezakt.

- Als iemand met een rating van 1860 tegen personen van zijn eigen rating meer dan tweemaal achter elkaar met zwart moet spelen, schreeuwt hij moord en brand. Wat hem overkomt is onaanvaardbaar! Er is sprake van competitievervalsing e.d. Er vallen keiharde woorden over de organisatie die hem dit onrecht aandoet.

- In de reglementen van de regionale bonden staan bepalingen dat als een speler twee of driemaal in een hoger team is ingevallen hij niet meer voor een lager team mag uitkomen.

- In 2004 kwam een grootmeester op mij af en vertelde dat hij het onjuist vond dat bij het indelen op Zwitsers in een 'bepaalde kamer' de hoogst geklasseerde tegen de laagst mogelijk geklasseerde moet spelen. Iemand die bovenaan staat krijgt geen sterke tegenstanders, maar juist de zwakste. Zo is het voor andere sterke schakers in die kamer moeilijker om de top te bereiken, want zij moeten wel tegen sterke tegenstanders spelen.
Ik antwoordde hem dat hij groot gelijk had en dat ik daarover in 2001 de KNSB een brief had geschreven. Het scoreverschil tussen twee spelers moet namelijk zo klein mogelijk zijn. Op toernooien maken schakers zich dus zorgen om te moeten spelen tegen tegenstanders met ratingpunten of weerstandspunten die in de aller verste verte (!) niet lijken op de verschillen tussen 1600 en 1860.

- Iets soortgelijks vond ook Epishin die in 2005 op de 65ste editie van het Daniel Noteboomtoernooi grote problemen had met het 'Nederlandse' Zwitsers op weerstand. Hij vond dit 'anti-chess', vgl. website KNSB.

- Er is iemand die het sportief vindt dat een sterke speler tegen zwakken speelt, omdat hij daardoor zijn hoge rating in de waagschaal zet. Bovendien weten de zwakke spelers van te voren dat zij tegen een sterke speler moeten spelen, want deze speelt altijd aan hetzelfde bord, zo stelt hij.
Hij trekt de volgende conclusie als een zwakke speler dat niet wil, gaat hij dan maar niet extern spelen. Naar mijn mening is zo'n laconieke opvatting in strijd met het artikel in het competitiereglement van een regionale bond waarin de doelstelling van de bond staat genoemd. Deze opvatting is geen promotie voor het schaken.

- Begin april 2005 staat op de eindranglijst van het European Union Chess Championship de jeugdspeler IM Howell een half punt voor op Daan Bran-
denburg. Daan krijgt de jeugdprijs. Howell niet, omdat op grond van het toernooireglement jeugdspelers die IM of GM zijn daarvoor niet in aanmer-
king komen. Als Howell dat hoort is hij zo boos dat hij de toernooidirecteur bewusteloos slaat, www.schakers.info april 2005 (archief) 'Opnieuw geweld bij een schaaktoernooi'.
Het krachtsverschil tussen een jeugdspeler die IM is en de speler die dat niet is, is veel geringer dan dat tussen 1600 en 1860. Toch maakt men in het eerste geval een onderscheid voor het in aanmerking kunnen komen voor de prijs. Op de een of andere manier hechten de organisatoren van het toernooi aan een eerlijk toernooi.

- Het verwachtingenpatroon van iemand die speelt in een lagere klasse is niet identiek aan dat van een hogere klasse. In de lagere klassen staat voor velen het plezier in het spel voorop. Zij hebben de laatste fase van de sport niet bereikt, het winnen ten koste van alles, vergelijk de onthulling van een geheim. Eenvoudig gesteld: deelnemers in de lagere klassen zijn minder fanatiek. Voor hen geldt: 'een avondje schaken? Ja, gezellig!'


9.c. Bijzondere omstandigheden van het geval

Er moet altijd gelet worden op de bijzondere omstandigheden van het geval.

- Zo kan de sterke speler geen alternatief hebben. Hij zit bijvoorbeeld al in het hoogste team, zoals het geval is met 't Paardje uit Made en Bobby Fischer 1, of hij zit in het voor hem meest hoge team van zijn club, bij-
voorbeeld Waalwijk 2. Een team moet wel de mogelijkheid hebben om te promoveren.

Gelet moet worden op het verweer van de sterke speler dat het wel een verklaring is, maar geen rechtvaardiging, of zoals mijn onderwijzer vroeger zei: 'Praatje is goed, smoesje niet.'
Bijvoorbeeld:

- De sterke speler begeleidt een jeugdteam en speelt daarom mee. Elders werd al geschreven dat dit geen argument is. Het begeleiden van een team houdt niet de verplichting in om mee te spelen. Zo zijn er veel niet mee-
spelende teamleiders (non playing captain).


9.d. Maatregelen

De vraag rijst welke maatregel een scheidsrechter moet treffen tegen een speler die onaanvaardbaar meespeelt. Nu de betrokken speler daardoor het schaakspel in diskrediet heeft gebracht, is de scheidsrechter dwingend-
rechtelijk verplicht te straffen.

Als straf komt in aanmerking de partij voor de speler verloren te verklaren. Vergelijk artikel 13.4 van de FIDE-regels en analogie van bepalingen in het competitiereglement van regionale bonden waarin staat de partij verloren wordt verklaard 'voor de speler die ten onrechte aan de desbetreffende wedstrijd heeft deelgenomen'.

Maar, dezelfde redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat een tegenstander niet te lang mag wachten met het ondernemen van actie tegen een speler. De beperkende werking is ook van belang bij rechtsverwerking. Rechtsverwerking veronderstelt een houding of gedraging van een schaker, die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het te laat inroepen van correctie op een uitslag.

Indien een tegenstander een zekere tijd niets doet, wekt hij bij de tegen-
stander het vertrouwen dat een bepaald recht niet bestaat of niet zal worden uitgeoefend. Ik zou dan ook menen dat na een bepaald tijdstip het niet mogelijk is de uitslag te wijzigen. Hoewel het meespelen onaanvaardbaar is, heeft de tegenstander stilgezeten en kan de uitslag na een bepaalde tijd niet meer worden gewijzigd.


9.e. De beslissing

De scheidsrechter weegt al deze argumenten af en komt tot een beslissing. Zoals een schaker snel een stelling doorziet, weegt een scheidsrechter snel deze argumenten af.

Het oordeel van de scheidsrechter:

'Op grond van bepalingen in het regionaal competitiereglement staat het een speler vrij mee te doen aan een wedstrijd in een regionale klasse. Dit is slechts dan anders indien zijn meespelen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.'

'Uit de opzet van de competitie blijkt dat een te sterke speler niet hoort te schaken in een lage klasse. Dit blijkt uit de regel dat als een speler twee of driemaal in een hoger team is ingevallen hij niet meer voor een lager team mag uitkomen. Voorts uit de regel dat een speler niet meer dan tweemaal achter elkaar met zwart mag spelen. Zoals het onaanvaardbaar is dat een speler meer dan tweemaal achter elkaar met zwart speelt, zo is het onaanvaardbaar dat een te sterke speler zevenmaal achter elkaar tegen een zwakke speler speelt.'

'Er is geen bijzondere omstandigheid aanwezig omdat de betrokken speler zonder problemen in een (veel) hoger team kan worden opgesteld. Tot slot blijkt uit de praktijk dat het meespelen van een te sterke speler in de derde klasse van een regionale bond geen promotie is voor de schaaksport. De handelwijze van de speler is in strijd met de doelstelling van het competitiereglement.'

'Conclusie: het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-
vaardbaar indien een speler met 1860 meespeelt in de derde klasse van een regionale competitie, tenzij daarvoor een bijzondere gerechtvaardigde reden bestaat.'


top  


10. De zaak Almelo - BIS 2

De zaak Almelo - BIS 2, commissie van beroep KNSB 0304-4/5.

In deze zaak ging het erom dat in een KNSB-wedstrijd twee teamleiders na enkele minuten remise overeen komen. Tien partijen eindigen in remise. Daardoor zijn beide teams verzekerd van een plaats in een bepaalde klasse.

De toenmalige competitieleider, mr. Arthur Schuering, vindt deze afspraak onaanvaardbaar. Hij oordeelt dat de uitslag gewijzigd moet worden van
'½ - ½' in: 0 - 0. Er is volgens hem geen competitiewedstrijd gespeeld en de handelwijze van beide teams leidt tot competitievervalsing.

Met de achterliggende gedachte van zijn beslissing ben ik het eens.
Deze remiseafspraak bezorgt het schaakspel een slechte naam.
Echter, de competitieleider had zich ook op artikel 12.1 van de FIDE-regels en op artikel 8 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek moeten beroepen.

De competitieleider van de KNSB vervult een bijzondere positie in het schaakspel en heeft een belangrijke medeverantwoordelijkheid voor de uitvoering en handhaving van het schaakrecht en het functioneren van het schaakspel in de KNSB-competitie. Dit vormt ook een belangrijke grondslag van het KNSB-competitiereglement. Het is de competitieleider die mede verantwoordelijk is dat de competitie op een sportieve wijze verloopt.

Of, om Donner te citeren voordat hij minister van Justitie werd: 'Ook een saaie voetbalwedstrijd die met nul-nul eindigt is dan een win-win situatie; niemand heeft verloren, maar het publiek is wel zijn tijd kwijt,' Nederlands Jursitenblad 1999, blz. 1241.

Indien de competitieleider in de Almelose zaak de corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid had toegepast, was de zaak in beroep inte-
ressanter geweest. Dan bestond er een grote kans dat de commissie de beslissing van de competitieleider in stand had gelaten.


11. Rotterdam - LSG

Johan Hut beschrijft op www.schakers.info:
'Rotterdam: onsportief of genereus?' de zaak Rotterdam - LSG.

Hut meent dat het gedrag van Rotterdam competitievervalsing is en dus onsportief. Maar je kunt het alleen niet bestraffen, omdat het niet verboden is, aldus Hut.

Als de competitieleider de mening van Hut deelt, rijst de vraag of de competitieleider via de 'corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid' in verband met 'het schaakspel geen slechte naam bezorgen' maatregelen wil nemen.

Als maatregel kan onder meer gedacht worden aan zoals Hut in zijn artikel schrijft, het toepassen van artikel 30.4 van het competitiereglement: een team dat zich terugtrekt, mag het volgende jaar niet in de KNSB-competitie meespelen. Nu het teambelang centraal staat, is het inderdaad niet vreemd het hele team verantwoordelijk te achten voor het gedrag.


top  


DEEL C

12. Slot

Dit artikel wordt te lang. Een ieder kan zelf het antwoord geven op de overige zaken. Het is niet van belang wat iemand vindt, het gaat om de motivering. Ook al is de conclusie juist, als de motivering ondeugdelijk is, loopt de beslissing in beroep spaak.

Om terug te gaan naar de zaak van de sterke speler in de derde klasse van de regionale bond. Gaat het bij het schaken om het spel of om de knikkers? Om beide, het spel is alleen leuk als het om de knikkers gaat. Maar het spel is minder of niet meer leuk in die klasse waar de krachtsverschillen onaan-
vaardbaar groot zijn.

Ik denk overigens dat de speler van 1860 zich niet bewust is geweest of zijn deelname in de derde klasse van de regionale bond op zijn plaats is. Hij kende ergere gevallen. Ik zou het dan ook betreuren indien de speler erop aangekeken wordt. Want hij handelde wel integer en met de beste bedoe-
lingen voor zijn team.

Laten we voortaan bij de competitieleider van een regionale bond een normale opstelling inleveren. Maar vooral: laten we sportief blijven en een beetje rekening houden met gerechtvaardigde verwachtingen van de tegenstander. En daar naar handelen. Dat is de bedoeling van mijn artikel.


© 2005  Pieter de Groot

Met dank aan prof. mr. N. Frenk, raadadviseur bij de directie Wetgeving van het ministerie van Justitie, voor zijn commentaar.


Geraadpleegde literatuur:

Jac. Hijma en M.M. Olthof, Nederlands vermogensrecht.
A.S. Hartkamp, Vermogensrecht volgens het nieuw Burgerlijk Wetboek.
Asser/Maeijer, Vertegenwoordiging en rechtspersoon.


top  

vorig artikel schaakrechtVORIGE | VOLGENDEvolgend artikel schaakrecht
DIT WAS DE VRAAG
Wie wil er vechten met de beer?
Bestaat er fair play in de schaaksport?
Lees de hele vraag  


DISCUSSIE OP FORUM VAN SV PROMOTIE
De schaakrechtsvraag van april gaat over het opstellen van een zeer sterke speler in het derde team van een regionale bond. Naar aanleiding van deze vraag is op de site van Promotie een discussie gestart. Wellicht voor u aanleiding om mee te discussiëren.

WILT U REAGEREN?
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtsvraag zeer op prijs. Neem de uitdaging aan. Let op! Iedereen kan meedoen.

mailPieter de Groot