HOME     SCHAAKRECHT     PIETER DE GROOT
MAG EEN SCHEIDSRECHTER EEN GEVALLEN SCHAAKSTUK OPRAPEN?
Toen ik op een avond scheidsrechter was in een HSB-competitie stootte een Botwinnikspeler per ongeluk met zijn rechter arm zijn toren van het rechter hoekveld op de grond. Hoe hij ook aan de rechterkant zocht, hij vond het stuk niet. Ook zijn teamspeler aan die kant zocht tevergeefs. De toren lag namelijk aan de linkerkant, achter de schoen van de linker teamspeler die zojuist zijn voeten had verplaatst. Die speler had niets bemerkt en bleef onverstoorbaar in zijn spel verdiept.

Omdat artikel 7.3 van de FIDE-regels voor het Schaakspel bepaalt dat als een speler één of meer stukken niet goed op het bord heeft geplaatst hij de stelling in zijn eigen tijd moet herstellen, mocht ik niets doen. De tweede volzin van dat artikel bevat voor die situatie namelijk een duidelijke instructie voor de betrokken spelers. Die volzin luidt: 'indien noodzakelijk kan zowel de speler als zijn tegenstander de klokken stilzetten om de assistentie van de scheidsrechter te vragen'.

Wel kan de scheidsrechter de speler die de stukken verkeerd plaatste bestraffen, door hem bijvoorbeeld een waarschuwing te geven dan wel zijn bedenktijd te verminderen. De FIDE-regel bepaalt dus dat een scheidsrechter niet eigenmachtig zijn hulp mag aanbieden: de scheidsrechter moet wachten tot zijn assistentie wordt ingeroepen.

Hoe vaak heb ik spelers ervan proberen te overtuigen dat zij beter de FIDE-regels kunnen bestuderen dan één of ander schaakboek! Kennis van het schaakrecht leidt tot meer overwinningen. Had de speler de FIDE-regels gekend, dan had hij onmiddellijk de klokken stilgezet en mij geroepen.
Dan had ik de speler tijd gegeven om te zoeken. Nu tikte zijn klok maar door en dat is zonde van de tijd.

Er gebeurde echter iets bijzonders. Een andere Botwinnikspeler die zijn partij al had verloren had het voorval ook gezien, en riep: 'Scheidsrechter, je ziet toch dat de toren achter de schoen van de linker teamspeler ligt!
Doe niet zo flauw, pak dat stuk en geeft het aan Lourens Smaal.'

Omdat voorzeggen in strijd is met de FIDE-regels gelastte ik op grond van artikel 13.7 van de FIDE-regels de voorzegger onmiddellijk de speellocatie te verlaten. Meer kon ik immers op grond van de FIDE-regels niet doen. Ondertussen had Lourens zijn toren gevonden en speelde verder. Gelukkig vroeg zijn tegenstander mij niet om Lourens te bestraffen. En omdat ik daar niet toe verplicht was gaf ik ook eigenmachtig geen straf aan Lourens. Lourens gaat namelijk bij ons stap 4 geven en ik zou hem niet graag verliezen als schaakdocent.

Als blikken hadden kunnen doden! Talloze ogen keken boos mijn kant uit. Een goede scheidsrechter weet daar professioneel mee om te gaan en is voor die blikken gevoelloos. Het deed me dus ogenschijnlijk niks.

Na afloop kwam een aantal Botwinnikspelers op me af en attendeerde mij vriendelijk maar beslist erop dat mijn handelwijze onjuist was geweest.
Ik had onmiddellijk de toren moeten oprapen en op de tafel naast het bord moeten leggen om op die manier te faciliteren dat de wedstrijd zo soepel mogelijk verloopt.

Eén van hen verwees mij zelfs naar een column van de bekende interna-
tionale scheidsrechter Geurt Gijssen 'Rapids in Moscow' van september 2002. In die column schrijft Gijssen dat een scheidsrechter een gevallen schaakstuk wel mag oprapen. Gijssen verhaalde een voorval waarin hij als scheidsrechter onmiddellijk eigenmachtig een toren van Karpov had opgeraapt in een partij tussen Karpov en Adams.

Gijssen vermeldt dat sommigen vonden dat hij dat niet mocht doen. Maar hij bleef bij zijn opvatting dat hij niets fout had gedaan door Karpov te helpen.
Als het weer zou gebeuren, zou hij precies weer zo handelen, meent Gijssen. Zie: www.chesscafe.com  

Ik vond het wel leuk dat er inhoudelijk kritiek werd geuit op mijn beslissing. Kort legde ik uit wat in artikel 7.3 van de FIDE-regels stond en vervolgde: 'Een toelichting van de regelgever op dat artikel ontbreekt. In dat geval moet een scheidsrechter zelf proberen te doorgronden wat de reden is van die regel. Dan gaat het erom te ontdekken wat 'het idee is achter de regel'. Wat is dat idee?' vroeg ik hen.

Omdat een reactie uitbleef legde ik vervolgens uit dat de FIDE-regels aangeven dat het de taak van de scheidsrechter is schakers in de gelegen-
heid te stellen invulling te geven aan hun eigen verantwoordelijkheid. Een speler is zelf verantwoordelijk voor het opruimen van zijn eigen rommel. 'Een scheidsrechter is toch geen ballenjongen voor een schaker?', stelde ik en verklaarde: 'Het is de taak van een scheidsrechter altijd boven beide spelers te staan en daarom mag hij niet slechts één speler helpen.
Als hij dat wel doet, schendt hij zijn onpartijdigheid en hindert hij bovendien de tegenstander. Niet voor niets staat in de laatste volzin van artikel 7.3 van de FIDE-regels dat de scheidsrechter de speler die het stuk liet vallen, kan bestraffen. Het is onwaarschijnlijk dat 'bestraffen' kan betekenen: hem moet helpen.'

Ik vertelde over het incident van een beroemde voetballer die de hoekvlag in het veld had omgegooid en van de grensrechter verlangde dat die de vlag voor hem rechtop zou zetten. Terecht weigerde de grensrechter dat. Zolang de speler de vlag niet op zijn plaats terug had gezet werd het spel niet voortgezet. 'Van dit voorval kan een schaakscheidsrechter veel leren,' zei ik en vervolgde: 'Het gaat er om mogelijke gedachten weer te geven die de regelgever gehad kan hebben bij artikel 7.3.'

Als een scheidsrechter de bedoeling van een regel begrijpt, rijst de vraag wat zijn bevoegdheid is om op te treden. Ik stond dus stil bij de rol van de scheidsrechter: 'Vervolgens moet een scheidsrechter volgens artikel 13.1 erop toezien dat de FIDE-regels strikt worden nageleefd. Maar hij mag op grond van artikel 13.6, eerste volzin, 'uitdrukkelijk niet ingrijpen in een partij, tenzij in gevallen, beschreven in de FIDE-regels zelf'. Nu de FIDE-regels voor het vallen van schaakstukken een uitdrukkelijke voorziening regelt en daarvoor een ondubbelzinnige instructie bevat voor de spelers zelf mag een scheidsrechter niet eigenmachtig zijn assistentie verlenen. Doet hij dat wel dan handelt hij in strijd met de FIDE-regels, dus onrechtmatig en bovendien klachtwaardig,' zo concludeerde ik.

'Scheidsrechter, je moet gewoon luisteren naar wat ik heb gezegd!' reageerde een teamgenoot enigszins verbolgen: 'Van al dat ingewikkelde gepraat begrijp ik niet veel. Gijssen vindt dat een scheidsrechter het schaakstuk wel moet oprapen! Dus had jij dat ook moeten doen.'

Ik legde uit dat ik de columns van Gijssen vaak interessant vind en iedereen kan aanraden die maandelijks te bestuderen. Alleen ben ik het soms niet eens met zijn antwoorden op schaakrechtsvragen, zoals ook in dit geval.
Ik verklaarde: 'Een scheidsrechter is tijdens de wedstrijd verantwoordelijk voor de handhaving van de FIDE-regels die zijn vastgesteld door de regelgevende macht, de FIDE, en overgenomen door de KNSB en de HSB. De scheidsrechter heeft tot taak erop toe te zien dat die regels onverkort worden gehandhaafd. Of, om in een formule weer te geven:

FIDE-regels + strikte naleving =
een gegeven voor een scheidsrechter.

Een scheidsrechter moet de keuze van de regelgever voor artikel 7.3 respecteren. Onder geen enkel beding mag hij artikel 7.3 overtreden. Doet hij dat wel dan is dat scheidsrechterlijke ongehoorzaamheid.'

Ik probeerde nog uit te leggen hoe dat regelgevingsproces in elkaar stak en hield een verhaal over schakers en scheidsrechters die voorstellen indienen tot wijziging van de FIDE-regels, het internationale en politieke proces om die voorstellen al of niet over te nemen, en zo.
Tot ik bemerkte dat de teamspelers voor mijn betoog geen belangstelling hadden. Zij waren niet geinteresseerd in politiek, maar in slechts één ding: namelijk mijn erkenning dat mijn beslissing onjuist was geweest.
Dat weigerde ik.

Indien iemand mijn beslissing onjuist vindt, nodig ik hem of haar uit de HSB of hun schaakvereniging te verzoeken het HSB-competitiereglement of hun eigen competitiereglement te wijzigen in die zin dat een scheidsrechter (eventueel ook de omstanders) wel eigenmachtig een schaakstuk mag (mogen) oprapen. Als er bij de HSB zo'n verzoek niet binnenkomt ga ik ervan uit dat de lezers zich verenigen met mijn beslissing.

Toen kwam iemand naar me toe en vroeg: 'Wanneer neemt de Commis-
sie van Beroep te Z. nu eindelijk eens een beslissing op de zaak van de voorzeggende scheidsrechter (HSB Mededelingenblad 17 juli 2002)?'

© 2002  Pieter de Groot

top  

vorig artikel schaakrechtVORIGE | VOLGENDEvolgend artikel schaakrecht
BEVOEGDHEID VAN DE
SCHEIDSRECHTER
Artikel 'Bevoegdheid van de scheidsrechter' door Pieter de Groot.
Lees verder  

WILT U REAGEREN?
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen.

mailPieter de Groot

schaakrechtrubriek Geurt Gijssen op ChessCafe.com