DE NIET OPLETTENDE SCHEIDSRECHTER. EEN KERSTPUZZEL (15-12-2004) |
Op een rapidtoernooi zie ik de volgende stelling: De witspeler die aan zet is denkt na. Een omstander fluistert in mijn oor: 'mat in drie'. Hij heeft een enigszins kalend voorhoofd, een witte snor en een knijpbrilletje. Hij doet me denken aan Sam Loyd. Hij loopt weg en kijkt naar de andere borden. Kort daarop schopt er iemand tegen een tafelpoot. Alle stukken vallen van het bord! Vliegensvlug zet ik de klokken stil. Terwijl de spelers de stelling opnieuw opzetten, vraag ik me af wie in aanmerking komt of komen voor extra bedenktijd. Bij een van buiten komende verstoring kunnen namelijk beide spelers extra bedenktijd ontvangen, bij een van binnen komende verstoring alleen het slachtoffer, niet de dader. De veroorzaker kan zelfs een vermindering van bedenktijd krijgen. Omdat de beving van de kant van de zwartspeler is gekomen, vraag ik hem of hij tegen de tafelpoot heeft geschopt. Hij ontkent dit en zegt dat het zijn buurman moet zijn geweest. Die ontkent ook! Mijn gevoel zegt me dat de zwartspeler de dader is, maar het bewijs daarvoor kan ik niet hard maken. Ik besluit dat het een van buiten komende omstandigheid is geweest. Om weer in het wedstrijdritme te komen ken ik de spelers op grond van artikel 13.5 elk dertig seconden extra bedenktijd toe. Ik breng de klok van de witspeler in beweging. Terwijl ik nauwgezet de zwartspeler - en vooral diens schoenen - in de gaten houd, fluistert Sam Loyd me in: 'mat in vier'. Kennelijk heeft hij zich eerder vergist. Op het moment waarop de witspeler een zet wil doen, wordt er weer tegen een tafelpoot geschopt. Nu is het een andere poot! En weer vliegen de stukken van het bord. Opnieuw zet ik snel de klokken stil. Deze keer heb ik met eigen ogen gezien dat de zwartspeler het niet heeft gedaan. Het is maar goed dat het schaakrecht om duidelijke bewijzen vraagt, want nu blijkt dat ik kort daarvoor heb gedacht een onschuldige te kunnen veroordelen. Dat zou een vreselijke rechtsdwaling in de schaakgeschiedenis zijn geweest. Ik vraag de witspeler of hij tegen de tafelpoot heeft geschopt. Maar hij ontkent, en zo doet ook zijn buurman. Ik begrijp er niets van. Het lijkt wel alsof de tafel behekst is. En schakers zijn, zoals bekend, nogal bijgelovig. Hoe moet ik deze situatie aanpakken? 'Als een situatie niet nauwkeurig door een artikel van de FIDE-regels is geregeld, moet het mogelijk zijn om tot een juiste beslissing te komen door analoge situaties in overweging te nemen die wel in de FIDE-regels zijn geregeld,' aldus het Voorwoord. Als een schaakklok kennelijk een gebrek heeft, ben ik op grond van artikel 6.11 dwingend rechtelijk verplicht deze te vervangen. Naar analogie van deze bepaling besluit ik dat de tafel een kennelijk gebrek bevat en gelast de voortzetting van de partij op een andere tafel. Veiligheidshalve laat ik ook maar het bord, de schaakstukken en de klok vervangen. Beide spelers ontvangen elk twee minuten extra bedenktijd. De partij wordt vervolgd: Ik houd het geheel scherp in de gaten. Ik schrik als de mysterieuze man mij influistert: 'mat in vijf'. Die man verandert wel snel van opvatting. Maar ik laat me niet door hem afleiden, en blijf de voeten en tafelpoten in de gaten houden. De spelers doen enkele zetten. Ineens roept de zwartspeler uit: 'Scheidsrechter, we hebben de stukken verkeerd geplaatst! Na de eerste ongeregeldheid is mijn tegenstander een paard kwijt geraakt, en na de tweede een pion. Op grond van artikel 7.5 verzoek ik u de stelling terug te brengen naar die van voor de eerste onregelmatigheid, de klokken bij te stellen en vanuit deze herstelde stelling de partij voort te laten zetten.' Ik begrijp er niets van en zeg dat mij niet is opgevallen dat de stukken verkeerd zijn geplaatst. Nu de partij niet genoteerd is, heb ik ook geen houvast. Maar de witspeler erkent dat de stelling inderdaad niet goed is. Opnieuw gelast ik een nieuwe tafel, een nieuw schaakbord, nieuwe stukken en een nieuwe klok. Ik herinner me nog de tijden vlak voor de eerste ongeregeldheid, en stel die in. Voorts ken ik beide spelers elk twee minuten extra bedenktijd toe. Snel zetten de spelers de stukken op. Vervolgens wordt er getwist waar het witte paard moet staan. De witspeler zegt op e1, de zwartspeler op d1. Omdat ik dat ook niet weet, en ik getuigen niet betrouwbaar acht, aarzel ik. De witspeler roept uit: 'Scheidsrechter, u moet beter opletten! U loopt hier maar wat te kijken naar schoenen en tafelpoten, maar u moet naar de borden kijken. U moet weten hoe de stelling er uitziet! Is er nog recht op dit toernooi?' De zwartspeler knikt instemmend en zegt: 'Als scheidsrechter heeft u gefaald in uw toezichthoudende taak de FIDE-regels strikt na te leven. Als u zich al niet aan de regels houdt, wie dan wel?' Ik ben enigszins geraakt. Ik leg uit dat het niet mijn taak is allerlei stellingen te onthouden. Maar daar nemen zij geen genoegen mee. 'Scheidsrechter, u moet niet treuzelen. Als de spelers een geschil hebben, moet u vaststellen hoe er verder gespeeld moet worden. Doet u dat niet, weigert u recht te spreken. En rechtsweigering is het zwaarste vergrijp dat een scheidsrechter kan plegen.' Dat is zo. Met een ernstig gezicht oordeel ik dat het paard op e1 moet staan, 'want voordat de eerste onregelmatigheid zich voordeed heb ik dat duidelijk gezien'. Wat had u gezegd als u in mijn schoenen had gestaan? Ik stel de stelling als volgt vast, oordeel dat er zo verder gespeeld moet worden en breng de klok van de witspeler in beweging: Nu denken beide spelers na. Eensklap roept de witspeler uit: 'Mijn toren, waar is mijn toren gebleven die op g7 stond?' Streng oordeel ik: 'U beiden heeft gezegd dat ik moet vaststellen hoe de stelling er uit moet zien. Dan moet u niet zeuren als u het met mijn beslissing niet eens bent. We blijven niet heen en weer gaan. Ik wijzig de stelling niet! En ik maak u erop attent dat ik op grond van artikel 13.3 erop moet toezien dat mijn beslissing wordt uitgevoerd.' 'Als een speler zich niet gedraagt naar mijn beslissing kan ik hem op grond van dat artikel zonodig bestraffen,' voeg ik er aan toe. En zo is het maar net. Een scheidsrechter moet niet zwalken, en niet zoals Sam Loyd met telkens andere oplossingen komen. En weer fluistert die man me wat in: 'mat in zes'. Zonder problemen wordt de partij verder gespeeld. Vragen Het is een geslaagd toernooi. Toch zit ik met een aantal vragen: Vraag 1 Hoeveel extra bedenktijd hebben de spelers uiteindelijk gekregen? Vraag 2 Weet u de oplossingen van de diagrammen? Telkens is wit aan zet. Diagram 1: mat in drie. Diagram 2: mat in vier. Diagram 3: mat in vijf. Diagram 4: mat in zes. Vraag 3 Vindt u dat een scheidsrechter stellingen moet kunnen onthouden bij rapidschaak? Vraag 4 Hoe had u de geschillen opgelost? Vraag 5 Wie heeft tegen de tafelpoten geschopt? Geef uw mening Neem de uitdaging aan! Stuur uw oplossing vóór 10-01-2005 aan de auteur. Pieter de Groot © 2004 Pieter de Groot |
ANTWOORD |
Van Yme Jan Jellema en Eric Roosendaal, internationaal arbiter, ontving ik antwoorden. Waarvoor zeer veel dank. De antwoorden spreken voor zich. Lees het antwoord |
WILT U REAGEREN? |
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen. Pieter de Groot |