DE ONTHULLING VAN EEN GEHEIM |
Een Grand Prix toernooi op Botwinnik: de onthulling van een geheim. Zaterdagmiddag 23 november 2002. Het leuke van een Grand Prix is dat alles vanzelf gaat. Hoe dat kan, weet ik niet. Ergens hangt een indeling in groepen. De 254 kinderen gaan vol spanning, maar rustig en beheerst naar hun plek. John Pouwels, Frank Michielen en Dick Middelkoop zijn druk in de weer. Rina Westerduin wijst de tafelleiders hun tafels aan. Vrijwilligers van wie sommigen al om 10.00 uur waren begonnen, weten wat ze moeten doen. Verder allemaal mensen die vragen stellen waarop anderen antwoorden. Mensen groeten elkaar en kennen elkaar van eerdere toernooien. Ook kun je gewoon langs de tafeltjes lopen en naar de schaakpartijen kijken. De kinderen vinden dat heel normaal. Zo heb ik tijd me over te geven aan allerlei bespiegelingen. Er is niemand die me stoort, geen telefoon, geen verplichtingen van mijn werk. Bij een Grand Prix kan ik ontspannen rondkijken en mijn gedachten de vrije loop laten gaan. Op zo'n middag kom ik, zeg maar, tot rust. Zo viel het me bijvoorbeeld op dat alleen bij de jeugd nog de oorsprong van het schaken te zien is: het spel. Bij hen staat de spelfactor voorop: het eerlijke plezier, de zuivere spelstemming, de verrukte en vrolijke gezichten, het dubbelgevouwen op de knieën zitten op de stoel en aandachtig kijken naar het schaakbord. De stralende lach. Het spontane. Ik draaide me om, zag een jongetje van acht jaar, een blik van herkenning, en het kind in mij ontwaakte. Ik dacht aan vroeger, toen ik met mijn broer bij kennissen was van onze ouders in ons dorp. 'Jullie vader heeft gister- avond met schaken van onze vader verloren', hoorde ik mijn vriend Henk Santema zeggen. Die zin trof me als een slag in mijn gezicht. Mijn vader die alles kon, had verloren! In de koude, donkere voorkamer liet mijn vriend ons het schaakbord zien dat nog op de tafel stond. We zagen de machtige, indrukwekkende schaak- stukken. Ze stonden nog op dezelfde plaats als de avond tevoren: de zwarte dame tegenover de hulpeloze witte koning. Het was een verbijsterende schok. Heel dat gevoel van onmacht van toen voelde ik weer, zoals de geur van de herfst doet herinneren aan een vroegere gebeurtenis. Hoe kon mijn vader nou verliezen? Ik nam me voor het er niet bij te laten zitten. Later vroeg ik aan mijn vader mij te leren schaken. Wat waren tegenwoordig mijn motieven? Het spel of wat anders? Ik keek de grote zaal weer in en zag op de hogere borden oudere kinderen die al in een volgend stadium van het schaken waren: de fase waarin het spel wordt teruggedrongen. Ja, ik stelde vast dat het spontane en het zorgeloze van het spel langzaam aan het verdwijnen was. De gezichten kijken anders, minder zorgeloos en ze vertonen al trekken van ernst. En als ze nog ouder zijn geworden is het spel helemaal serieus geworden: het stadium van het verernstigde schaakspel. Dan worden zelfs schaakboeken over openingen bestudeerd. Het is de fase waarin men verleerd is het spel te spelen, en FIDE-regels de partij in goede banen moeten leiden. Regels, die strikt en nauwgezet worden gehandhaafd. In de laatste fase gaat het alleen nog maar om te winnen ten koste van alles. Ik keek naar de jeugd en zag hoe iedereen genoot. Het leek wel een feest. Mij bekroop een angstig voorgevoel. Ik zou in die fasen moeten ingrijpen. Het spelkarakter moet voor altijd gered worden. Ik zou ervoor moeten zorgen dat de kinderen voor de rest van hun leven het spelkarakter behouden. Toen was het Sint Nicolaas zelf die de zaal binnenkwam met in zijn gevolg twee zwarte pieten. De pieten renden door de zaal en strooiden pepernoten en snoep. Ik vreesde dat dit schade kon aanbrengen aan de stellingen op het bord. Sommige kinderen raapten het strooigoed op en gooiden het verder de zaal in. Voorzover ik weet deden zich gelukkig geen problemen voor met de stellingen. De goedheilig man speelde vervolgens nog een partijtje schaak tegen een kind. En enkele kinderen maande ik geen pepernoten te gooien naar de mijter van de heilige. Omdat de Sint helaas die middag meer verplichtingen had, vertrok hij waardig zoals hij ook gekomen was. Ik pakte de draad van mijn eerdere gedachten weer op en legde mijn theorie voor aan Poulien Knipscheer, de voorzitter van het Haagse jeugd- schaak en de trotse moeder van een dochter. 'De stadia van het schaakspel zijn die van de levensloop, van die van de betrekkelijk zorgeloze kindertijd naar de serieuze volwassenheid,' zei ze. Met haar bruine ogen keek ze me aan en concludeerde: 'Het is de cirkel van het leven en die van het schaak- spel. Zo hoort het en zo is het goed. Je mag dat niet verstoren, net zomin als de verschijning van Sinterklaas.' De HSB, de schaakverenigingen en de vele vrijwilligers maken het mogelijk dat de kinderen van het Grand Prix toernooi kunnen genieten en plezier beleven aan het schaken. Dat begrijp ik. Maar wat ik niet begrijp is wat de reden is waarom de kinderen schaken. Ik kwam chef de Grand Prix tegen, Johan Voorberg, en vroeg hem om opheldering. Hij anwoordde vriendelijk en legde uit: 'Dat is het geheim van schaken. En het geheim van het Grand Prix toernooi.' Hij wilde weglopen omdat zijn aanwezigheid elders gewenst was, aarzelde even, en vervolgde: 'Heel soms wordt een klein facet van een groot geheim onthuld. Sinterklaas kan schaken.' © 2002 Pieter de Groot |
|
|