HOME     SCHAAKSCHOLING LES 8
MIJN EERSTE GOEDE ZET
"Dat was je eerste goede zet".

Ik weet nog dat ik een beetje verbouwereerd was toen John van der Wiel me dat in de wandelgangen toevoegde. Het was ergens in het centrum van Leiden in 1977, tijdens de jeugdkampioenschappen van de LSG, waar John als huizenhoge favoriet aan meedeed. Ik speelde voor het eerst mee, 15 jaar oud. Het was in die partij trouwens al zo'n beetje mijn 20e zet, als ik het me goed herinner. Ik zal de partij er straks even bijpakken.

Mijn eerste goede zet. Hoewel ik op dat moment niet echt begreep wat John van der Wiel bedoelde heb ik er later nog wel aan teruggedacht. Ik schaakte ruim twee jaar op een club - Schaakvereniging Katwijk - en was druk bezig het spel te ontdekken.

Behulpzaam daarbij was de afwezigheid van afleiding in de vorm van een personal computer (nog niet uitgevonden) of televisie (bij ons thuis niet welkom). Voor school hoefde ik niet veel te doen, zodat ik in de avonduren veel tijd kon besteden aan schaken.

Een paar beduimelde boekjes van Hans Bouwmeester en vooral mijn eigen partijen, dat was de lesstof. Je leert nergens meer van dan van je eigen partijen. Op één voorwaarde: dat je ze kritisch bekijkt. Sommige partijen heb ik eindeloos nagespeeld, me afvragend waar het beter had gekund, wat ik anders had kunnen doen. In die uren heb ik op een bescheiden manier zelfkritiek geoefend.

Veel later, toen ik mijn eerste Fritz-programma aanschafte, ruim na het jaar 2000, werd ik daarbij geholpen door de computer, maar er gaat toch niets boven correcties die je zelf uitdoktert. Die gaan in je hoofd zitten en helpen je om iedere zet te zien als een mogelijkheid naast vele andere mogelijk-
heden.

top  


Zelfkritiek. Ik heb vaak gezien dat schakers er moeite mee hebben om een stelling met een open 'mind' te analyseren. Het valt niet mee om te erken-
nen dat je er naast zat, terwijl dat goed beschouwd toch vrij normaal is in zo'n ingewikkeld universum als een schaakpartij.

In mijn studententijd zag ik eens een paar jongens van de studentenvereni-
ging een partij analyseren. Ze konden er niets van, dat viel me al snel op. Een van hen, een ouderejaars die later een bijzonder knappe theoloog/filo-
soof zou worden, stelde een erg ongelukkige zet voor.

Ik deed een voorzichtige suggestie voor iets anders, maar deze suggestie werd door hem bruusk van de hand gewezen. Ik kwam binnen de vereniging pas net kijken en hoe kon ik nu verstand hebben van zoiets ingewikkelds als schaken. Ik heb me er niet druk over gemaakt.

Het was me opgevallen dat deze ouderejaars erg geduldig was in het contact met mensen die weinig begrepen van theologie en filosofie, zoals ikzelf. Re-
den voor mij om op het terrein waar ik me thuis voelde ook geen betweter te willen zijn.

Het leerde me wel dat we allemaal gevangen zitten in een relatief beperkt denkkader, ieder op ons eigen niveau. Dat is geen reden voor paniek, maar wel een reden voor openheid bij de analyse. Daarmee betreed je als het ware een nieuwe schil van denken en word je vanzelf beter.

U zult begrijpen dat ik John van der Wiel twee jaar na die avond in Leiden geboeid volgde op zijn glorieuze weg naar het Europees Jeugdkampioen-
schap in 1979. Dat was in die tijd een zeer prestigieus toernooi, waar alle jonge topspelers van de Oost- en Westeuropese landen aan deelnamen.

Voor mij is dit kampioenschap nog steeds een hoogtepunt van het Neder-
landse schaken in die jaren. Een zeldzaam staaltje Leidse branie ook. Van der Wiel speelde in die tijd een compromisloos soort schaak, in de geest van de jonge Tal. Jammer genoeg heeft hij dat later niet kunnen volhouden, misschien onder de druk van de eisen van het professionele schaak en de enorme concurrentie in die jaren.

Ik heb dat niet gevolgd omdat ik in die periode een hele tijd met actief scha-
ken gestopt ben. Gelukkig begrijp ik, onder andere van de schaakvrienden van Promotie, dat hij in zijn huidige trainingspraktijk nog steeds hetzelfde kritische vermogen en dezelfde frisheid aan de dag legt als vroeger in zijn schaken. Voor mij zal hij altijd een icoon van het Nederlandse schaken blij-
ven.

top  


Tijd voor een partijfragment. Van der Wiel - Timman, 1980. Ik laat iets zien van een partij waar John ongetwijfeld veel plezier aan heeft beleefd. Zie het diagram, na wit's 21e zet Ta1-a5.




Hoe moet je de diagramstelling beoordelen? Op het eerste gezicht staat wit erg goed. Zijn stukken staan actief opgesteld en het witte paard lijkt de zwarte loper te domineren. Toch is de situatie tweesnijdend.

Wit heeft een zwakke dubbelpion en de zwarte torens kunnen snel actief worden. De stelling kan daardoor snel kantelen. Actief spel is geboden, van beide kanten. Timman speelt 21. ... Te8. Er volgt 22. Te1 f5 23. f3!

Een kritiek moment in de partij. Van der Wiel dwingt Timman om te kiezen. Een belangrijke mogelijkheid is 23. ... exf3, waarna wit drie mogelijkheden heeft:

a) 24. gxf3 Tb7 en nu kan volgen 25. e6 Lb5 26. Te5 g6 en hoewel wit optisch aardig staat, komt hij niet goed verder en kan zwart zich met Tb6 gaan loswerken.

b) 24. e6 Lc8 en ook nu staat wit mooi, maar is er weinig aan de hand voor zwart. Bijvoorbeeld 25. Txf5 fxg2 26. Td5 Tb7 en zwart neemt het initiatief over.

c) 24. Pxf3 Tb7 25. Txa6 Txb3 26. Ta7 Txb2 27. Txc7 Le6 28. Td1 h6 en zwart kan zich goed verdedigen, lijkt mij, al zou ik het niet graag tegen Topalov spelen.


Was 23. f3 dan toch niet zo goed als ik veronderstelde? Was 23. exf6 e.p. misschien beter? Na 23. ... gxf6 24. Te3 heeft wit een prettige stelling.
Er dreigt Tc3 met druk op de zwakke zwarte pionnen. Wie het weet die mag het zeggen.

Timman kiest na 23. f3 voor 23. ... Tb7?, waarna Van der Wiel de partij heel precies uitspeelt. 24. fxe4 fxe4 25. Txe4 Tb4 26. Tc5 Le6 27. Txc7 Lxb3 28. Txg7+ Kh8 (na 28. ... Kxg7 volgt 29. Pf5+!) 29. Td7 Lc2 30. Te2 Ld1 31. Td2 La4 32. Td5 Tg8 33. Pf5 Tf4 34. e6 Tf8 35. Pg3 Tg7 36. Ph5+ Kg6 37. Pxf4+ Txf4 38. Te5 Lb5 39. h3 Kf6 40. Te3 Ke7 41. Tf2 en Timman gaf op.

Een mooie overwinning van de 20-jarige Van der Wiel op de toen 29-jarige Timman, in die jaren op de top van zijn kunnen.


top  


Terug naar 1977. Wat ik van het commentaar van Van der Wiel geleerd heb is dat een "goede zet" een zet met een plan is, het tegenovergestelde van een "achteloze zet".

Hij vond mijn spel in de partij die ik toen speelde maar rommelig, vermoed ik en de partij geeft ook wel aanleiding voor die kritiek. Ik heb hem opgedui-
keld. Hij is van 2 december 1977 en mijn tegenstander was G. (ik geloof Gert) Goedhart. Ik heb wit en speelde mijn toen favoriete Koningsgambiet.

1. e4 e5 2. f4 exf4 3. Pf3 g5 4. h4 f6 5. Pxg5 Pe7 6. Dh5+ Pg6 7. Pxh7 Kf7 8. Dd5+ Kg7 9. Pxf8 Dxf8 10. h5 Pe7 11. Db3 De8 12. Df3 (al die damezetten zullen John wel niet bekoord hebben!)

12. ... Pg6 13. Pc3 c6 14. g4 Pe5 15. Dxf4 Pg6 16. De3 d6 17. Tg1 Pe5 18. Le2 Pf7 19. b3 Pg5 20. Lb2 Le6 21. Pd5! Dat is die eerste goede zet waar John van der Wiel het over had. Zie het diagram!




21. ... cxd5 22. Dxg5+ Kh7 23. Dxf6 en zwart gaf op.

Er zijn pedagogen die van opvatting zijn dat de enige manier waarop je kunt leren het leren van je eigen fouten is. Door schade en schande wijs worden. Ik denk dat daar wel wat in zit. Het is in ieder geval een intensieve manier van leren. Maar het is ook een manier van leren waarvoor zelfkritiek nodig is.


© 2010  Jan Willem Duijzer

top  


Inleiding  

Schaakles 1  
Schaakles 2  
Schaakles 3  
Schaakles 4  
Schaakles 5  
Schaakles 6  
Schaakles 7  
Schaakles 8
Schaakles 9  
Schaakles 10  
Schaakles 11  
Schaakles 12  
Schaakles 13  
Schaakles 14  
Schaakles 15  
Schaakles 16  
WIL JE REAGEREN?
Jan Willem Duijzer stelt een inhoudelijk reactie op de artikelen zeer op prijs.

Natuurlijk kunt je hem ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen.

mailJan Willem Duijzer