HOME     SCHAAKRECHT     PIETER DE GROOT
HET SCHAAK DAT GEEN SCHAAK WAS
Een Grand Prix toernooi op Botwinnik. Zoetermeer, Bridgehome, zaterdag-
middag 15 november 2003. Alle 270 kinderen zijn aan het schaken, vele tafelleiders doen hun best. John Pouwels, Frank Michielen en Dick Middel-
koop zijn druk bezig met het uitzoeken van zaken. Ouders en begeleiders van de kinderen en enkele senioren van Botwinnik verlenen bijstand.
In de zaal hangt de aangename spanning van het toernooi.

Ineens hoor ik duidelijk: 'Schaak!' Ik zie een jongen onmiddellijk zijn koning aanraken. Echter, hij bedenkt zich. Zijn koning staat namelijk helemaal niet schaak. En een zet met de koning leidt bovendien tot het keren van kansen. In plaats van te winnen, gaat hij nu verliezen.

'Aanraken is zetten,' spreekt zijn tegenstander, een meisje dat tevreden en uitdagend glimlacht. 'Dat is niet eerlijk,' reageert de jongen ontzet. 'Jij hebt je vergist door schaak te zeggen. Dan mag jij mij ook niet houden aan mijn onbedoelde zet die het gevolg is van jouw dwingende uitroep. Als jij niks had gezegd, had ik de koning niet aangeraakt.'

Het meisje reageert kalm en zegt tegen de jongen: 'De FIDE-regels zijn duidelijk. Aanraken is zetten. Het doet er niet toe wat ik heb gezegd. Het gaat erom dat jij opzettelijk de koning hebt aangeraakt. Dat onmiddellijk daarna bleek dat je je had vergist, telt niet. Het gaat om die fractie van een seconde waarin je opzettelijk de koning aanraakt. Je moet daarom de koning verplaatsen.'

Ademloos volg ik het gesprek dat op rustige toon wordt gevoerd. Nu de partij ongestoord verloopt is er op zich niets aan de hand. Zo mag er best zachtjes gepraat worden tijdens een partij. Zolang de spelers mij niet nodig hebben, ben ik op grond van artikel 13.6 van de FIDE-regels niet bevoegd op te treden. Het idee achter dat artikel is namelijk, dat schakers een eigen verantwoordelijkheid hebben om te proberen hun conflicten zonder tussen-
komst van de scheidsrechter op te lossen. De essentie van de taak van een scheidsrechter is namelijk dat hij geschillen beslecht die voor de spelers niet oplosbaar zijn.

'Meester!' roept de jongen. Hij roept mijn tussenkomst in en zet de klokken stil. De partij wordt dus onderbroken. Nu ben ik bevoegd te oordelen. Ik kijk naar hun gezichten en naar het bord, ben in gedachten verzonken en mompel dat het een zeer moeilijk geval is. Maar ik weet niet wat te doen.

Wat moet ik beslissen? Enerzijds gaat het erom dat het meisje de jongen erin heeft geluisd. Zij dreigt dus te profiteren van haar eigen wangedrag. Anderzijds heeft de jongen bewust de koning aangeraakt. Om te beslissen ben ik gebonden aan de FIDE-regels die mij dwingend voorschrijven mij strikt te houden aan die regels. Ik weet heel zeker dat het meisje opzettelijk 'schaak' heeft gezegd, terwijl zij wist dat dat niet zo was. Maar, waar staat in de FIDE-regels dat dat niet mag?

Wellicht heeft het meisje artikel 12.5 overtreden dat luidt dat het verboden is de tegenstander af te leiden of te hinderen. Als dat zo is ben ik verplicht op grond van artikel 12.6 haar te straffen overeenkomstig artikel 13.4 van de FIDE-regels. Dan moet ik kiezen uit één of meer van de in dat artikel uitputtend genoemde straffen, zoals een waarschuwing geven, of een vermeerdering toekennen van de bedenktijd van de tegenstander of een vermindering opleggen van bedenktijd van de in overtreding zijnde speler of de partij verloren verklaren. Echter, ik mag niet zelf een straf verzinnen. Als straf staat niet genoemd dat de tegenstander niet verplicht is de zet uit te voeren van het stuk dat hij heeft aangeraakt.

Indien een situatie niet nauwkeurig door een artikel van de FIDE-regels is geregeld, moet ik op grond van het Voorwoord van de FIDE-regels aansluiting zoeken bij wel in de FIDE-regels geregelde gevallen.
'In situaties die niet nauwkeurig door een artikel van de Regels worden geregeld moet het mogelijk zijn om tot een juiste beslissing te komen door analoge situaties in overweging te nemen, die wel in de FIDE-regels zijn behandeld,' aldus het Voorwoord. Ik ga dus op zoek naar een analoge situatie.

Plotseling bedenk ik me dat ik vroeger als kind ook wel een kunstje uithaalde. Een truc die ik soms zie in de jeugdcompetitie op de club en waar ik altijd plezier om heb. Bijvoorbeeld het geval dat iemand een stuk aanraakt, het verplaatst en loslaat, ontdekt dat het een blunder is, schrikt door met zijn hoofd te schudden, door diep te zuchten, en door met zijn hand te trillen. Daardoor denkt de tegenstander dat het een blunder is, slaat het stuk, en in één zet of binnen enkele zetten staat hij mat, of is hij de kwaliteit kwijt. Het was geen blunder geweest, maar een onzuiver offer.

De woorden van de beroemde grootmeester Donner schieten door mijn hoofd: 'niets is mooier dan een onterecht gewonnen partij'. De handelwijze lijkt een wezenlijk onderdeel te zijn van het schaakspel. Net zoals de schijnbeweging bij het voetbal. En vooral op een Grand Prixtoernooi is dit voor het plezier in het spel belangrijk. Het hoort erbij. Maar ik betwijfel of de FIDE-regels de gedraging bij zo'n offer wel goed vinden.

Bij nadere overpeinzing vind ik beide gevallen niet goed met elkaar te vergelijken. Een onzuiver offer is namelijk riskant, terwijl in dit geval het meisje geen risico loopt. Ik vertel het meisje: 'Het opzettelijk 'schaak' roepen terwijl het dat niet is, is afleiden. Afleiden is namelijk het opzettelijk ervoor zorgen dat de ander aan iets anders gaat denken. Dit verbieden de FIDE-regels. Die schrijven mij dwingendrechtelijk voor -waarvan ik niet kan afgewijken- dat ik jou nu moet straffen. Mede gelet op jouw leeftijd leg ik je de minimum straf op van een waarschuwing!'

Het meisje bloost diep. Voorts oordeel ik dat verder gespeeld moet worden waarbij met het aangeraakte stuk gezet moet worden. Nu is het de jongen die schrikt van de uitspraak. Hij heeft geen straf voor het meisje gewild.
Wat hij wil is, dat recht gedaan wordt en dat hij niet hoeft te zetten met het aangeraakte stuk. Ik leg hem uit dat dat niet mag van de FIDE-regels.

Als hij dat begrepen heeft, verklaart hij dat hij beter had moeten opletten: 'Meester, er is niets aan de hand. Het is mijn eigen domme schuld. Van meester Jacques Vermeulen heb ik in stap 1 geleerd dat ik bij 'schaak' altijd goed moet opletten. Ik moet kijken of ik het aanvallende stuk kan slaan, maar ik moet ook kijken of ik er een stuk tussen kan plaatsen, of dat ik de koning kan verplaatsen. Ik had moeten nadenken voordat ik de koning aanraakte. Daarom verzoek ik u de straf in te trekken!' Van verbazing weet ik niet wat daarop te antwoorden. Hij zet zijn klok in beweging en daarna wordt er zonder problemen verder gespeeld. Het meisje wint trouwens de partij.

Die middag hoor ik ontelbare malen 'schaak'. Ik vraag aan de steeds vriendelijke en behulpzame Johan Voorberg, chef de Grand Prix en zonder wie deze toernooien niet gehouden hadden kunnen worden, of hij het ook heeft gehoord. Hij bevestigt dit. En dat doet ook Poulien Knipscheer die aanwezig is om de jeugd te scouten voor servicepunttrainingen.

Het is een geslaagd Grand Prix. Ik zie gelukkige kinderen met prijzen naar huis gaan. En die kinderen die geen prijzen hebben gekregen, zijn tevreden. De ouders of begeleiders zijn blij, omdat hun kinderen dat ook zijn.
Aan de bar zitten de jongen en het meisje samen een bordje met patat te eten. Ze kijken naar mij en lachen. De vele vrijwilligers zijn voldaan dat het toernooi zonder problemen is verlopen. En Botwinnik besluit volgend jaar weer mee te doen aan de cyclus van het Grand Prix toernooi.

© 2003  Pieter de Groot

top  

vorig artikel schaakrechtVORIGE | VOLGENDEvolgend artikel schaakrecht
GP 2003 BOTWINNIK
Uitslagen Grand Prix van 15 november 2003 bij Botwinnik.

Lees verder  

WILT U REAGEREN?
Pieter de Groot stelt een inhoudelijk reactie op de schaakrechtartikelen zeer op prijs. Natuurlijk kunt u ook vragen stellen over de behandelde onderwerpen.

mailPieter de Groot